Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tot sterven bereid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tot sterven bereid

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Nu laat Gij Heere! uwen dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien.” Luc. 2 : 29, 30.

Onder al de menschen in Jeruzalem was er aaaar één, Simeon, waar we zulke heerlijke dingen van lezen, als van dezen man, rechtvaardig, en Godvreezend, verwachtende de vertroosting Israëls, terwijl de Heilige Geest op hem was. Dezen mensch was een Goddelijke openbaring te beurt gevallen door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zoude, eer hij den Christus des Heeren zoude zien.
Door den Geest geleid naar den tempel vindt hij daar, waar hij zoo lang en met zulk een sterk verlangen naar had uitgezien. Het kindeken Jezus wordt door Jozef en Maria in den tempel gebracht, om naar de gewoonte der Wet met hem te doen.
Simeon ziet dit. Hij ziet, zoo als alleen een mensch kan zien, die door Gods Geest geleid en verlicht wordt. Zijn aandacht wordt getrokken, geboeid, en het is alsof het hem met een stem uit den hemel wordt toegeroepen: o Simeon! Waar Koningen en Profeten, eeuwen lang, zoo verlangend, maar te vergeefs naar hebben uitgezien, dat valt u nu te beurt. Dat is nu het kindeken, waar eeuwen geleden, ook door den Heiligen Geest, reeds een Jesaja van heeft geprofeteerd, met te zeggen: Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, en men noemt zijnen Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vrede Vorst, en de heerschappij is op Zijnen schouder.
O wondervol gezicht voor dezen Godzaligen man. Wat ziet hij veel, onuitsprekelijk veel, in dat wonderkind van Maria. Hij ziet er in Immanuel, God met ons. Hij ziet er in de hoop en de verwachting der Vaderen, Hij ziet er in de Verlossing van Israël, de Heere onze Gerechtigheid. Nu blijkt ook voor hem, de trouw van Jehovah, die de belofte, door bijzondere openbaring hem geschonken, bevestigt, dat hij namelijk den dood niet zoude zien, eer hij den Christus des Heeren zoude zien.
Der woorden en der gedachtenvol, nadert Simeon, met bijzonderen eerbied dat kindeke, neemt het voorzichtig uit de armen der moeder, drukt het aan zijn hart, en begint te spreken, groote, heerlijke en wonderlijke dingen. Niemand hieid Simeon van zijn daad terug. Ieder was onder den indruk, wat die grijsaard daar deed, geschiedde door Goddelijke ingeving, en onder invloed van den Heiligen Geest. Zoo lang had ook die Simeon uitgezien naar de vervulling van Gods belofte. Zoo lang had hij gereisd bij het sterrenlicht der profetie, maar nu mag hij aanschouwen, wat een Maleächi had voorspeld, dat voor hen, die den Heere vreezen, de zon der Gerechtigheid zou opgaan.
O blijde en rijk gezegende dag voor Simeon. Is voor de wereld en voor het ongeloof hier niets bijzonders te zien, door het geloof ziet Simeon hier al de beloften Gods, in dat kindeken vervuld. Is het wonder, zoo mag men met het oog daarop wel vragen, dat des mans hart en mond vervuld zijn met den lof des Heeren. Ook hij zingt en jubelt nu in zijn hart: God heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt, dit slaan weldra al 's aardrijks einden gade, nu onze God Zijn heil ons schenkt. Jezus in de armen, — het vleesch geworden woord, die ook zelf God is, neen, dat is voor geen beschrijving vatbaar, wat een man als Simeon, daarbij ziet en gevoelt.
Hij ziet in dat kleine en hulpbehoevende kindeken niets minder dan de zaligheid Gods. Dit doet hem zeggen: Nu laat Gij Heere ! uwen dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien. Met andere woorden, kunnen we zeggen: Simeon was nu tot sterven bereid. Hij verlangde en verwachtte niets anders, 't Was hem nu genoeg. Zijne behoefte was vervuld. Zijn geloof was verhelderd en versterkt. Zijne verwachting was niet beschaamd. Neen er is niets meer in de wereld, wat hem aantrekt of bekoort. Het ééne noodige, door hem gezocht, heeft hij gevonden. Simeon had de zaligheid niet in noch bij zichzelven gezocht. De man weet het, gelijk ieder het weet, die door den Heiligen Geest onderwezen wordt, dat de zaligheid buiten den mensch ligt. De zaligheid is alleen in Hem, die daarom den naam draagt van Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden. En of we nu den Zaligmaker zien in Zijn nederige dienstknechtsgestalte, of in Zijn koninklijke Majesteit en heerlijkheid, al zien we Hem in de gedaante van een hulpbehoevend kindeken, gelijk Simeon, als wij in Hem maar zien de zaligheid Gods. Dat is genoeg. Daar komt het maar op aan. Simeon zag dit met een toeëigenend geloof. Niet slechts voor anderen, maar ook voor hem.
O dat zien en gelooven: ook voor mij, dat doet Gods kind zoo diep, zoo ootmoedig voor God in 't stof knielen. Dat doet ons zoo luide den Heere prijzen, en Zijne deugden roemen. Dat kan zoo alle vreeze des doods wegnemen, over alle bezwaren doen heen zien, om met weg en lot zich onvoorwaardelijk den Heere over te geven en toe te vertrouwen, voor tijd en eeuwigheid. Dan zegt onze ziele met een Asaf: Gij o Heere! hebt mijn rechterhand gevat. Gij zult mij leiden door Uw raad endaarna opnemen in heerlijkheid. Wie zou niet gaarne eens geluisterd hebben naar dien ouden Godzaligen man, toen hij daar in den tempel met het kindeken Jezus in de armen. God begon te loven.
We lezen ergens bij de profeten, dat ze in den wijngaard zingen bij beurte. Welnu, hier was dan deze grijsaard aan de beurt. Zeker bad de man wel meer Gods lof gezongen, maar stellig nooit gelijk hij het nu deed. Neen, zijn geloof was wel werkzaam geweest met de belofte, maar nu ziet hij, gelijk nooit te voren. Nu ziet hij op geheel eenige wijze, de zaligheid Gods. Al Gods kinderen mogen bij oogenblikken wel eens iets zien en iets bijzonders genieten, maar het grootste, het voornaamste zal nog volgen. Nu zien we nog maar als door een spiegel in een duistere rede en het is nog niet geopenbaard wat we zijn zullen, maar eens zullen de oogen, van al het duurgekochte volk Gods, den Heere zien. Als dan van aangezicht tot aangezicht de heerlijkheid des Heeren zal worden aanschouwd, dan zal ook aller hart en mond met den lof des Heeren worden vervuld.
Groote dingen waren het, die van Simeons lippen werden gehoord, toen hij God lovende met het kindeken Jezus in Zijne armen door den Heiligen Geest voorzegging deed, in betrekking tot dit kindeke en Zijne moeder, alsmede dat het gezet zou worden tot een val en opstanding van velen in Israël, en tot een teeken, dat wedersproken zou worden.
Doch wij bepalen onze aandacht nu alleen bij verzen 29 en 30. Daar hooren we een mensch in spreken, van gelijke beweging als wij. En wat hooren we daar anders, dan dat deze mensch tot sterven bereid is. Hij geniet vrede voor zijn hart, vrede met God, en met dien vrede vervuld, heeft de aarde en het aardsche voor hem geen aantrekkingskracht meer.
Oud en ver op zijne dagen gekomen, is hem op zijn gebed geschonken de vervulling van zijn zielsverlangen, zijne oogen hebben de zaligheid Gods gezien. Dat is de zaligheid bereid, van voor de grondlegging der wereld, in Hem, die van af het Paradijs beloofd, onder Israël afgeschaduwd, door de profeten nader aangekondigd, de eerstgeboren zoon van Maria, maar tevens de eeniggeboren Zoon van God is.
Van die zaligheid hebben de Gods-mannen onder den ouden dag getuigenis gegeven. In geestelijke liederen en lofzangen, heeft men hulde gebracht aan Israëls God en Koning. Men heeft van Vorst Messias gezongen: „Gij zijt veel schooner dan der menschen kinderen, genade is in Uwe lippen uitgestort. Hij de geheel eenige Godsprofeet, de Hoogepriester naar de ordening van Melchisedek, en de Koning der Koningen, door God gezalfd over Zion, den berg van Gods heiligheid, in Hem, en in Hem alleen is de zaligheid Gods. Er is onder den hemel geen andere naam gegeven door welken wij moeten zalig worden. Dit recht verstaande, daar diep van doordrongen zijnde, daar geloovig mede werkzaam zijnde, wie gevoelt dan niet, dat de eerbiedwaardige gestalte met het kindeke Jezus in de armen zeggen kon: Laat nu Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw Woord. Al wat daartoe wordt vereischt, ziet Simeon in Hem bereid, van Wien een Paulus later getuigt, dat Hij, om de vreugde Hem voorgesteld, het kruis verdragen en de schande veracht heeft. Zoo heft Simeon in zijn Zwanenzang den Voorzang aan, van het Godverheerlijkend lied, dat allen zullen zingen, die door genade verwaardigd worden, zij het dan ook onder andere omstandigheden, met eigen oogen, de zaligheid Gods te zien. Menigeen van Gods kinderen is het gebeurd, dat zooveel gezien en genoten werd, dat men ook zich tot sterven bereid kon verklaren en dat men werkelijk dacht dat het sterven zou worden, doch dat er nog geheel wat anders volgde. Ik dacht en ik hoopte, zeide een godzalige vrouw tegen ons, dat ik zou opgenomen worden in heerlijkheid, om dan voor altijd bij den Heere te zijn, maar des Heeren gedachten en wegen waren anders dan de mijne. Maar al moet ge dan nog een wijle tijds in het land der vreemdelingschap toeven, en al krijgt ge nog niet oogenblikkelijk, wat ge in zulke gunstige oogenblikken zoudt wenschen, op des Heeren tijd zal het dan toch geschieden, dat ge door de genade Gods, dien diepsten wensch uwer ziele zult vervuld zien, en dat uwe oogen den Koning in zijne schoonheid zullen aanschouwen. Groot, onbeschrijfelijk groot is de genade, te kunnen en te mogen getuigen, dat we deelen in den eenigen troost, die beide om te leven en te sterven genoegzaam is. Maar hoe groot ook, het is voor ieder mensch, wie hij ook zij, noodzakelijk, want het is ons allen gezet, eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Wie niet wedergeboren is zal het Koningkrijk Gods niet zien. In en door het evangelie komt Christus tot ons. Van Hem gaat de roeping en noodiging uit tot allen, die vermoeid en belast zijn, om de rust te zoeken die in en bij Hem te vinden is. Zalige Simeon's, die genade bij God gezocht en gevonden hebben. Naar des Heeren Woord en beloften, zullen zij, als Gods duurgekochte kinderen de zaligheid beërven. Simeon had lang uitgezien en gewacht, en eindelijk daar zag hij, wat hij met hart en ziel zoo vurig had begeerd. Jezus in de armen des geloofs, ziet daar, wat voor tijd en eeuwigheid genoeg is, om arm in ons zelven, ons voor eeuwig te verlustigen, in den rijkdom, die in Christus Jezus is, in wien al de volheid der Godheid lichamelijk woont.
J. Wissse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Tot sterven bereid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1921

De Wekker | 4 Pagina's