Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men heeft mg van uit het Noorden een hoogst belangrijke vraag voorgelegd. Een onzer gemeenten is daar ook op politiek gebied zelfstandig georganiseerd in een kiesvereeniging, die geheel op zich zelf staat, en bij gemeenteraadsverkiezingea actief optreedt. Een zuiver Christelijke Gereformeerde kiesvereeniging dus. Maar nu heeft men nog gevraagd, hoe ik er over dacht om dit in onze geheele Christelijke Gereformeerde Kerk door te voeren, dus nu m. a. w. de Christelijke Gereformeerde Kerk ook politiek te organiseeren tot een op zich zelf staande Christelijke Gereformeerde Staatspartij. De bedoeling zal dan wel zijn, om bij de verkiezing voor de Tweede Kamer in 1922 als zoodanig optetreden. Ik wil heel gaarne mijn gedachte daar eens over zeggen. De vraag zelf heeft mij absoluut niet verrast. Ik zou zeggen, die ook politiek met zijn tijd meeleeft en meevoelt kan deze vraag verwonderen, want het gaat vele antirevolutionaire kiezers in onze dagen lang niet naar den zin. Men gevoelt het, zonder dat men het met zooveel woorden kan zeggen: het gaat niet goed. Onze partij verliest met den dag aan invloed in ons staatkundig leven. Onder onze Kamerleden heerscht absoluut geen eenstemmigheid, de leiding van de kamerclub is niet vast en doel bewust. Men stemt voor, waar een groot deel van ons volk een krachtig protest en een eensgezind „neen” zou hebben verwacht. Ik denk hier bijv. aan het gezantschap bij den paus. Wie had gedacht, dat na een bezielend betoog van den nestor der Kamer de Savornin Lohman nog een antirevolutionair voor het gezantschap zou hebben gestemd. En tot groote verbazing zijn het een deel van de antirevolutionaire kamerleden die het gezantschap helpen bestendigen. Zulke dingen verbazen ons, neen zij stellen teleur, zij verbijsteren. Een deel van ons volk weet op die manier niet, wat het aan zijn mannen heeft. Het voelt dat de beginselen al te veel worden weggedoezeld en dat men al te gemakkelijk meegaat met hetgeen de regeering voorstelt. In onze kringen worden deze dingen zeer sterk gevoeld. Maar niet alleen in de onzen, maar ook in de Geref. Kerken, spreek ik tal van menschen die over de hedendaagsche antirevolutionaire politiek bedenkelijk het hoofd schudden en zeggen: het gaat niet goed. Ik geloof dat het goed is, deze dingen eens eerlijk en rond te zeggen, want nu is het nog tijd, straks kan het misschien te laat zijn. En dan zou er niet gewaarschuwd wezen.
Wij zullen in 1922 alles noodig hebben om te kunnen blijven die wij zijn. Wij kunnen geen mannetje missen. Maar wanneer onze partij in de Kamer niet krachtiger voor de beginselen opkomt en zoo noodig voor die beginselen blijft pal staan, vrees ik dat er in 1922 heel wat mannetjes op het appel zullen ontbreken en buiten het partij verband om hunne stem zullen uitbrengen. Laat men in tijds den moed hebben om waar te zijn. Als ik de politieke overzichten in de rechtsche pers lees, dan Iijkt het alsof alles zoo prachtig is, en het volk voelt dat het niet goed gaat. Laat onze Kamerleden eens onder het volk gaan en informeeren hoe de stand van zaken is. Ik vrees wel eens dat Kamer en kiezers hoe langer hoe verder van elkander af komen te staan. In dat opzicht is de z.g.n. evenredige vertegenwoordiging volstrekt geen vooruitgang, maar een wat groote achteruitgang geweest. Vroeger had ieder Kamerlid zijn district dat hij in de Kamer vertegenwoordigde. Hij kende zijn district.
Hij had contact mot zijn kiezers. Maar wat is daarvan thans overgebleven. Het geheele verband tusschen de afgevaardigde en die zij vertegenwoordigen is zoek. En daarmee is de belangstelling in het werk der afgevaardigden gedaald. Ons volk leeft politiek niet meer mede. Het interesseert er zich hoe langer hoe minder voor. En de menschen gevoelen daarom des te dieper, dat het niet goed gaat. Met het oog op al deze dingen, verwondert het mij niet dat deze vraag gekomen is. Want zoodra men gevoelt dat iets niet goed gaat, dat de beginselen die wij belijden op Staatkundig gebied, niet tot haar recht komen, en dat er meer op het getal dan op het gewicht gelet wordt, dan is de eerste gedachten, hoe kan dat veranderd worden. En dan is heel dikwijls de tweede gedachte: door mij af te scheiden en dan zelfstandig te organiseeren. Nu Iijkt het eerste heel gemakkelijk en het tweede heel mooi. Niets gemakkelijker dan een politieke partij te verlaten en een andere op te richten. Maar daarmede hebben wij volstrekt niet verkregen, wat wij zoeken. Wij hebben alleen het aantal reeds bestaande politieke, partijen met een vermeerderd en daardoor de politieke verwarring vergroot, en de doorwerking van het christelijk beginsel verzwakt, want hoe grooter het aantal christelijke staatkundige partijen wordt, hoe meer verdeeldheid en hoe minder invloed. Dat mag in onze dagen geen oogenblik uit het oog verloren worden. Onze kracht mag niet gezocht worden in het oprichten van nieuwe partijen of partijtjes die een of twee leden in onze Tweede Kamer brengen. Want die leden kunnen daar heel weinig uitrichten. zij kunnen er getuigen zal men zeggen en ik onderschat de beteekenis van het getuigen niet. Ik geloof zelfs, dat er in onze Tweede Kamer te weinig getuigd wordt. Maar er moet daar meer gedaan worden, dan getuigen. Er moet ook geregeerd worden. En nu regeert de Tweede Kamer wel niet in directen zin, maar indirect neemt zij wel degelijk aan de regeering deel. Want de regeering kan alleen in overleg met de Volksvertegenwoordiging het bewind voeren. Ik ben dan ook van meening, dat onze eerste gedachte niet moet zijn: het oprichten van eene nieuwe partij want dat leidt praktisch tot niets. Wij hebben in korten tijd zoowel onder links als onder rechts verschillende nieuwe partijen zien geboren worden. Sommige hebben het zelfs zoover gebracht dat zij een of meerdere leden in de Tweede Kamer hebben, andere hopen dat het hun bij een volgende verkiezing gelukken zal. Waar ik met belangstelling het optreden van die zoogenaamde „wilden” in onze Tweede Kamer volg, moet ik zeggen: „het haalt niets uit.” Niet in vermeerdering maar in vermindering van het aantal bestaande politieke partijen moet de oplossing van het vraagstuk, dat gaandeweg urgenter vorm aanneemt, worden gezocht. En stellig moet een kerk haar leden niet politiek willen organiseeren. Daarover een volgende maal.
Ds. H. Janssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1921

De Wekker | 4 Pagina's