Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bidden, zoeken en kloppen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bidden, zoeken en kloppen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Bidt en U zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en U zal opengedaan worden.” Mattheus 7 : 7.

„Wie is een leeraar gelijk Hij?” zoo mag men wel vragen, na aandachtige lezing van de bergpredikatie van den Heere Jezus, waar bovenstaande woorden aan ontleend zijn. Het begin, de verdere inhoud, en het slot van deze predikatie, 't is alles even treffend, zinrijk en schoon. Bidden, zoeken en kloppen, ziedaar een drievoudige werkzaamheid, waardoor ons op bijzondere wijze het antwoord wordt gegeven op de vraag, hoe de Heere wil, dat we werkzaam zullen zijn in betrekking tot onze eeuwige belangen. Voor alle dingen zij hierbij opgemerkt, dat alles geen bidden is, wat dien naam draagt. We denken hier niet aan 'tbidden van een farizeer, in hoofdst. 6 door Jezus veroordeelt. Neen, hier wordt bidden bedoeld, in den waren zin van het woord. Want alleen van zulk bidden kan gezegd worden : bidt en gij zult ontvangen. Er zijn veel bidders, die niets ontvangen.
En op de vraag, hoe komt dit, lezen we in den brief van Jakobus: 't Is omdat gij kwalijk bidt. Het ware, het Gode welbehagelijke gebed, is het gebed des geloofs. Dat is het bidden, zooals de H. Geest dit Gods kinderen leert.
Er staat hier niet bij, hoe lang of hoe men moet bidden. Des Christens leven is een biddend leven. Daarop past het apostolisch woord: Bidt zonder ophouden. Onze behoeften houden niet op, deze zijn elken dag weer nieuw. Onze diepe afhankelijkheid verandert ook niet. En onze onwaardigheid blijft ook ten einde toe. Daarom is het gebed onmisbaar. Niet als verdienste of als grond waarop de Heere onze behoefte vervult, maar het is de weg, waarlangs de Heere onze behoeften wil vervuilen. Dat een mensch, dat ieder mensch bidden mag is een bijzonder privilegie, door God den Heere aan arme zondaren verleent. Eerst als des zondaars oogen worden verlicht, door den Heiligen Geest, ziet men, hoe groot deze weldaad is. Zelfs heidenen hebben een spreekwoord, dat zegt: nood leert bidden. Zijn des zondaars behoeften veel en groot, de Heere is zoo genadig, dat Hij in en door Zijn Woord ons toeroept: Laat al uwe begeerten, met smeekingen en gebeden, door dankzegging, bekend worden bij God. En wat zegt die belofte veel, als de Heiland zegt: bidt en U zal gegeven worden.
Wij spreken nu niet over het onderscheid tusschen persoonlijk en algemeen gebed, noch over het verschil tusschen ambtelijk en niet ambtelijk bidden, wij lezen hier zonder nadere bepaling: bidt en gij zult ontvangen. Er staat echter niet bij hoe en wanneer het gebed wordt verhoord. Dit geschiedt meestal geheel anders dan wij ons dit voorstellen. Wat we van het Oosten verwachten komt soms van het Westen. Op Zijn tijd en op Zijne wijze verhoort de Heere het gebed. Niet zelden gebeurt het, dat de verhooring op het gebed volgt, als het bij ons al schier vast stond, dat we niet werden verhoord. De verhooring van het gebed kan ook geschieden door onthouding van hetgeen de bidder van Zijn God heeft gevraagd. Als de eeuwige Wijsheid het noodig en nuttig keurt, ons te onthouden, wat we van Hem vragen, dan doet de Heere als met Paulus, God nam op Paulus herhaalde bidden de scherpe doorn in zijn vleesch niet weg, maar de Heere gaf Zijnen dienaar de genade, welke hem daarbij noodig en genoeg was.
Voorts is God getrouw en onveranderlijk, die niet alleen berooft maar ook geeft. Zelfs onze ontrouw zal Zijne trouw niet te niet maken.
Het bidden, zoeken en kloppen wijst hier op een drievoudige zielswerkzaamheid, waarbij het eene in nauw verband staat met het andere. Die in waarheid bidt, is een zoeker, en bidt niet zonder doel.
Bidden wordt ook wel met zoeken verwisseld. Denk slechts aan de woorden uit het bekende versje (Ps. 105) „zoekt dagelijks zijn aangezicht.”
Een ernstig bidder is ook een ernstig zoeker. Deze zoekt, waar alleen te vinden is, wat men zoekt. Bekommerd van wege onze zonde, gebogen onder den last van zonde en schuld, zoekt ge in eigengerechtigheid geen heil. Zoekt ge ook bij menschen geen troost. Dan belijdt ge voor God uw schuld en zegt met den man Gods uit de oudheid: Zoo Gij in 't gericht treedt, Heere! wie zal voor U bestaan, maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt. Al Gods heiligen, uit alle eeuwen, hebben in nood en gevaar, hun toevlucht in en bij God gezocht. David zeide: Heere! bij U schuil ik. En die God is krachtelijk bevonden te zijn eene hulp in benauwdheden. Daarvan zingt de gemeente Gods:


God, die helpt in nood, is in Zion groot.
Dierbaar is de belofte, hier aan het zoeken verbonden.


Aan zegen hebben we behoefte, in en bij al onze ondernemingen. En wat leert ons des Heeren Woord? Dit: dat noch onze arbeid, noch onze gaven, zonder Gods zegen zullen gedijen. Dan is het te vergeefs, dat we vroeg opstaan en laat op blijven. Dan is het tevergeefs, dat de wachter waakt en dat de bouwheer bouwt. Hooger dan alle andere dingen zijn de behoeften onzer onsterfelijke zielen, onze behoeften voor de eeuwigheid. Zonder brood en zonder middel van bestaan te zijn is erg. Een ziek en pijnlijk lichaam te hebben is ook iets vreeselijks, maar God te missen, en geen Borg en Middelaar te hebben voor onze schuld bij God is het allerergste. Zoo te moeten sterven zal vreeselijk zijn, want dan moeten we vallen in de handen van den levenden God, wiens oogen als vuurvlammen zijn, en voor Wiens aangezicht geen zondaar kan bestaan. Hieraan ontdekt te worden, leidt tot behoefte. Behoefte, die in beteekenis alle andere overtreft. Die behoefte leert een zondaar zoeken, of er nog een weg en een middel tot ontkoming is. Al zoekende wordt in bangen nood de smeeking uit het hart geperst: O God wees mij zondaar genadig! En wie beschrijft dan naar eisch, de grootheid van de weldaad, als zulk een ziel mag hooren: „die bidt die ontvangt, en die zoekt, die zal vinden!” Men heeft dan ook wel eens gezegd, dat de ware zoeker, in beginsel al een vinder is. Want al mist ge dan nog de bewustheid van de zaak, van achteren zal blijken, dat Hij, die het goede werk in u is begonnen, dat ook zal voleindigen. En zalig dan, als het licht in uwe ziel opgaat, en gij door een toeëigenend geloof, de belofte Gods aangrijpt, want dan zal de vrede Gods in u afdalen, en gij zult in meerder of in minder mate ervaren, dat. God een rijkbeloonend God is voor degenen, die Hem zoeken. Aanvankelijk aldus geleerd, is ook voor uw verder leven de weg u aangewezen, waarlangs vervulling is te bekomen voor al uwe behoeften. Dan kunt ge later ook zeggen, met den gewijden dichter: Ik zal gedenken hoe voor dezen, ons de Heer' heeft gunst bewezen.
Na „bidden” en „zoeken”, volgt in den tekst nog het woord „kloppen”. Dat kloppen is een beeldspraak, die ons denken doet aan iemand die buiten voor een gesloten deur staat, maar die gaarne binnen wil komen. Deze klopt aan de deur, opdat zij die binnen zijn, hem of haar mogen opendoen. Dezelfde beeldspraak vinden we in Openb. 3, waar de Heere Jezus zelf sprekend, in den brief aan de Laodicensen zegt: zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.
Zeiden we reeds, dat de ware bidder een zoeker is, dat zoeken wordt nader verklaard door het kloppen van den zoeker en geeft ons het antwoord op de vraag: hoe en op wat wijze die zoeker zich aanstelt. Hij klopt.
Hij zoekt maar niet als een dwaas of als een onwetende. Neen, hij die bidt en zoekt, mist wat. En uit dat gemis werkzaam, gaat het op een kloppen aan. Niet maar stil wachten aan de gesloten deur, zonder iets te doen, neen, die zoeker klopt. En die klopper heeft een antwoord gereed, als hem de deur wordt geopend, en hem gevraagd zal worden, wat hij zoekt en waarom hij klopt. De persoon, die klopt, meldt zich aan met behoefte, en het is om de vervulling van die behoefte te doen.
Dan zegt de blinde op de vraag van Jezus: wat wilt gij, dat Ik u doen zal? Heere! dat ik ziende mag worden. Dan zegt een weenende Maria aan 't graf, op de vraag: wat zoekt gij: Ze hebben mijne Heere weggenomen en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben. Dan zeggen Jezus' discipelen, op de vraag, waar zooveel anderen van Jezus weggaan, wilt gijlieden ook niet, heengaan: Heere! Tot wien zullen we heengaan, want bij U zijn de woorden des eeuwigen levens, en wij hebben bekend en geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. Die klopt, die zal opengedaan worden.
En met dat opendoen wordt dan te verstaan gegeven, dat het de Heere is, die het gebed Zijns volks hoort en die hunne smeekingen niet afwijst. Als een gesloten deur voor ons geopend wordt, kan er soms groote verassing volgen. Zoo gaat het Gods kind, als het iets te zien krijgt van al de schatten van de volheid, die in Christus Jezus zijn.
Hij is dan de Parel van groote waarde. Hij het licht der wereld, in Wiens licht wij het licht zien.
Zoo lezen we dan hier een drievoudige roeping, met een drievoudige belofte. Het rijke Privelegie, waarmede het evangelie der genade tot zondaren komt. Niemand is het bidden, zoeken en kloppen verboden.
Tot Zijn Israël zeide de Heere, onder de oude bedeeling: „Zoekt den Heere en leeft.” Thans komt onder de bedeeling van het Nieuwe Testament het woord der genade tot Joden en Heidenen. Vraagt iemand of dit dan genade is, als Christus de Heere zegt: Bidt zoekt en klopt, dan antwoorden we: Laat ons dan toch ook opmerken, wat er volgt op dat „bidt,” „zoekt” en „klopt.” Zijn dat geen dierbare beloften? Onderstelt dat alles geen behoefte? En is het dan niet groot, onbegrijpelijk groot, dat er vervulling is voor al onze behoeften, en dat God de Heere, dat alles uit genade om Christus wil schenkt?
Ieder mensch is maar noodig aan zijn behoefte te worden ontdekt.
Zoolang de ware kennis van ellende ontbreekt, zal uw bidden het ware bidden niet zijn. Dan zal er geen ernst zijn bij en in uw zoeken. En schijnt het al bij oogenblikken, dat ge ook een kloppende zijt aan de poort van genade, och er wordt dan zoo niets openbaar, van die kenmerken, die bij 't behoeftige volk gevonden worden.
Gods beloften zijn voor armen en behoeftigen. 't Behoeftig volk in hunne nooden, in hun ellend' en pijn, gansch hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn. Als een vriendelijke wegwijzer, als een ernstige raadgever, als de medelijdende Hoogepriester spreekt Christus tot zondaren. Wie tot Hem de toevlugt neemt zal niet beschaamd worden. Gods kinderen wijzen den Heere op Zijn Woord en op Zijne beloften, en ervaren dan, dat in God al hun heil en al hunne eer is.
Eenmaal houdt het bidden, het zoeken en het kloppen op, als de woestijnreis aan het eind zal zijn, en 't geloof in aanschouwen zal verwisseld worden. Dan zullen onze klaagzangen in lofliederen veranderen, want God zal de tranen afwisschen van de oogen Zijner kinderen, als zij uit het land der verdrukking gekomen, zullen aanzitten met Abraham, Izaäk en Jakob, en de twaalf geslachten Israëls.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Bidden, zoeken en kloppen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1921

De Wekker | 4 Pagina's