Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kerkregeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Kerkregeering

Artikel 13 der Kerkorde

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe uit te voeren.
Het bleef echter niet bij het besluit der Utrechtsche Synode, waarin het beginsel van Art. 13 D. K. O. gehandhaafd bleef. Op de Synode van 1879 kwam de provincie Friesland met het verzoek om de algemeene kas op te heffen, doch de Commissie voor de kas verklaarde, dat met de bepaling van 1877 (de gemeente betale één zesde en de kas vijf zesden voor het Emer. tractement) de staat der kas uitnemend was en haar in staat stelde „de toelagen allicht hooger te bepalen”. In 1882 kwamen Friesland en Groningen met het verzoek dat „één zesde” op te heffen, doch het werd met 26 tegen 13 stemmen verworpen. Doch in 1885 kwamen vier provinciën met hetzelfde verzoek. Een der docenten wilde toen in zijn praeadvies dat de opheffing van „een zesde”, in strijd was met Art. 13 D. K. O. Een andere docent zeide: „De gemeenten moeten niet te zeer van haren plicht worden losgemaakt. Door de opheffing van het ⅙ maken wij de kas een soort van Kerkruif. Hiertegen moeten wij even goed als tegen een staatsruif waken. Hij adviseert om bij Art. 13 D. K. O. te blijven.” Niettegenstaande deze echt Gereformeerde adviezen werd het ⅙ afgeschaft en de verplichting der gemeenten om althans iets bij te dragen in het onderhoud van zijn eigen Emer. predikant losgelaten. De gemeenten konden nu weer zeggen tot hun Emer. predikant of weduwe: ga heen en word warm, de kas der kerk zal voor u zorgen.
De kerk had toch geen rust bij dit besluit en in 1891 kwam alweder van Zuid-Holland het voorstel ter Synode: De prov. Vergadering van oordeel, dat de wijze, waarop thans uitvoering wordt gegeven aan Art. 13 D. K. O. niet in overeenstemming is, met hetgeen in dat Art. wordt bedoeld, enz. stelt voor om de thans bestaande regeling te wijzigen”. De kerk kon niet berusten in hare afwijzing van Art. 13 omdat een Gereformeerd beginsel was losgelaten en de kracht van het beginsel werkte door in de kerk. Ook verklaarden de afgevaardigden van Zuid-Holland: „dat toen die provincie vroeger een kas had, men van Art, 13 uitging, n.l. de verplichting der gemeenten om voor de Emer. pred. enz. te zorgen. Dit werkte zoo goed, dat er bij de oprichting der Algemeene kas ƒ 2400 in kas was. De Synode heeft het overgebracht op de lijst der liefdadigheid en als nu de prov. Zuid-Holland vriendelijk voor die bedeeling bedankt, wie zal haar dit euvel duiden?” Z.-Holland wilde dus de verplichting der plaatselijke gemeente om in de eerste plaats te onderhouden met steun uit de Algem. kas, weer zien aangenomen. Helaas men bleef bij het oude, totdat in 1892 op de Synode der Vereenigde kerken, Zuid-Hollands wensch vervuld werd.
Deze wensch van Zuid-Holland, of liever dit beginsel van Art. 13 zal ook thans weer opleven. Eene kerk als de onze, die uit hare beginselen leeft, kan niet voortdurend van dat beginsel afwijken. Wij bedoelen niet, gelijk sommigen, al te haastig oordeelend, al gezegd hebben, dat b.v. de gemeente van X of Y zelf maar alleen voor haar Emer. pred. moet zorgen. Maar onze bedoeling is, dat eene gemeente zelf bepale, wat haar Emer. pred., Wed. of weezen noodig hebben. Daarop vrage zij steun aan de Algen. Kas, die moet worden: „een kas tot steun van gemeenten die een Emer. pred. Wed., of weezen, hebben te onderhouden.” en voege bij dien steun der kas het overige uit eigen kerkekas, of zoo dit laatste nòg te bezwarend is voor zulk eene gemeente, daarbij steun van de classis. Zoo kan dan Art. 13 D.K.O. worden uitgevoerd, de presbyteriale lijn worden behouden, de Algem. Kas met veranderden naam blijven bestaan en het onderhoud onzer Eerw. predikanten enz. voor de toekomst gewaarborgt, terwijl hun onderhoud dan naar Art. 13 als een plicht der kerk en niet als liefdadigheid zal worden beschouwd.
Van 1892 tot heden is alles nog goed gegaan met de Algem. kas, omdat wij zeer weinig Emer. pred. enz. hebben te onderhouden. Doch wij hebben in de kerk vele predikanten in de kracht des levens, die over tien of twintig jaar Emeritus zullen zijn of eene weduwe hebben nagelaten. Dan zal die kas voor groote uitgaven komen te staan, die zelfs door meerdere collecten niet aangevuld zullen kunnen worden en dan begint hetzelfde gesukkel als van 1877 tot 1892, n.l. onvoldoende ondersteuning onzer Emer. pred. Wed. en Weezen. Wij hebben dus met terugkeer naar Art. 13 D. K. O. en met bovengenoemd voorstel juist het welzijn onzer Emer. pred. Wed. en weezen op het oog en tevens de plicht der plaatselijke gemeenten omtrent hun Emeritus predikant. Hoe gering ook de toelage der plaatselijke gemeente zij, zij moet altijd voorop gaan. Dit geldt voor iedere plaatselijke kerk, en wij hebben hierbij geen enkele gemeente in 't bijzonder op 't oog.
Apeld.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Onze Kerkregeering

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1921

De Wekker | 4 Pagina's