Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De schuldovernemende Borg 4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De schuldovernemende Borg 4

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

....„de straf, die ons den vrede aanbrengt was op Hem en door Zijne striemen is ons genezing geworden.” Jes. 53 : 2b.

Op de vraag of de profeet hier van zichzelven of van iemand anders spreekt hebben we in Handel. 8 de meest duidelijke aanwijzing, dat Jesaja hier profeteert van het lijden dat op Christus komen zoude. De evangelist Filippus, zal dit den kamerling van de Koningin van Candacé, wel duidelijk hebben uitgelegd, naar aanleiding van de vraag daartoe aan hem gericht.
Eenig is de wijze, waarop door een Jesaja als profeet des Ouden Verbonds in dit 53en hoofdstuk zijner profetien, van den lijdenden Christus wordt gesproken. Als we niet beter wisten, zou de eenvoudige lezer al ligt denken, dat reeds geschied was, wat eerst honderde jaren later in vervulling zou komen. Dat kan men noemen de levendigheid van voorstelling, den profeten, vooral Jesaja, eigen. Lees, om niet meer te noemen hoofdst. 9 : 5. Ook daar heeft het al den schijn, alsof dat kindeken, daar bedoeld, werkelijk al geboren is Zoo kunnen menschen niet spreken Dat kan de Heere alleen. Want wat ook gebeure, wat eenmaal in Gods raad is besloten, dat zal te Zijner tijd geschieden Dit is door niemand en door niets te keeren. Begint de profeet in ons teksthoofdst. met het nederig opkomen van den Messias, door Hem te teekenan als de Man van smarten, veracht en de onwaardigste onder de menschen, het doel en het einde van dit alles wijst de profeet vervolgens aan. Als de schuldovernemende Borg Zijns volks, zien we in bovenstaande woorden den Messias, als de drager van de straf en de verwerver van den vrede voorspeld, met de verzekering, dat onze genezing te danken is aan Zijne striemen. Al door lezende, hooren we, waarin die straf bestond, die de Man van smarten moest dragen, zoowel als de wijze, waarop Hij die smarten heeft gedragen. Als dezelve geëischt werd toen werd Hij verdrukt, doch Hij deed Zijnen mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is, voor het aangezicht Zijner scheerders, alzoo deed Hij Zijnen mond niet open.
Geen enkele poging tot verzet, is onder al dat lijden, door den grooten Lijder geopenbaard. En toch is dat lijden zoo onuitsprekelijk groot en zwaar geweest.
Reeds de zichtbare oorzaken, de lasteringen en smaadheden Hem aangedaan, door booze menschen, de vreeselijke geeseling, door Romeinsche krijgsknechten, de ontzettende kruisiging op Golgotha, wie is in staat, om al het vreeselijke daarvan te beschrijven! Te beschrijven, let wel, met het oog op Hem, die zelfs door den Romeinschen Stadhouder Pontius Pilatus, herhaaldelijk onschuldig werd verkiaard. Maar hoe ontzettend dit alles ook was, vreeselijker nog was, wat als onzichtbare oorzaak van Christus lijden moet worden aangemerkt, namelijk den geweldigen toorn des Almachtigen, die tegen Hem rookte, die als Borg zich had opgemaakt, om Zijns volks straf te dragen. Dat was het, wat Hem het bloedig zweet uit de aderen perstte, in den hof Gethsemané, toen nog geen vijanden in 't zicht waren, om Hem te grijpen. Dat was het wat die geheel eenige Lijder aan het kruis, de woorden uit de ziel perstte: Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten! En dat is het, wat de profeet bedoelt in de woorden: Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. Tot een schuldoffer is Hij gesteld geworden. Om de overtreding Zijns volks is de plaag op Hem geweest. Uit dit ontzettende lijden van Christus zien we, wat menschen hebben te wachten, van welk de H. S, getuigt, dat de toorn Gods op hen blijtt. Dat zijn zij, die zonder deel te hebben aan den Middelaar en de Borge des Verbonds sterven. Sterven in ongeloof, als vijanden van Christus.
Zij die Zijn persoon niet erkend, Zijn Woord niet geloofd hebben, maar in plaats daarvan zich van Hem hebben afgekeerd, en die hun heil buiten Christus hebben gezocht, Deze achten het bloed des Nieuwen Testaments onrein, en voor hen blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde. Wee hen, die alzoo eens zullen vallen in de handen van den levenden God, Wiens liefde zij hebben versmaad. Wiens raad zij hebben verworpen. Er is toch geen anderen naam gegeven onder den hemel door welken wij moeten zalig worden. Daarom is het woord zoo ernstig waarmede de Heere ons toeroept: Bekeert u en gelooft het evangelie. De straf, die ons den wede aanbrengt, was op Hem. Zoo spreekt de kerk des Heeren en zoo getuigt ieder oprecht geloovige, die door genade vrede gezocht en gevonden heeft bij hem, die de Vredemaker en de Vredeverwerver Zijns volks is. Zoo vreeselijk als het woord straf is, zoo aangenaam is het, wat met het woord vrede wordt uitgedrukt.
Opmerkelijk is intusschen, dat wij hier niet lezen van vrede, maar van den vrede, die ons de bedoelde straf aanbrengt. Men kan op zooveel verschillend gebied van vrede spreken. Hier gaat het niet om staatkundige of om maatschappelijke vrede, maar wat zooveel meer zegt, om vrede met God. Want eerst dan, als we vrede hebben met God, dan hebben we geen straf meer te vreezen. Vrede met God, die door de zonde is verstoord, die ons in en door het evangelie wordt bekend gemaakt, en die door het geloof wordt genoten, is de vrede, waar een Paulus van getuigt, ten opzichte van Gods kinderen, als deze apostel leeraart: (2 Rom. 5 : 1): Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus.
In dat ééne woord „vrede” is hier al de vrucht van Christus lijden en sterven saamgevat. Gemis van dien vrede, toekent den zondaar in al de diepte zijner ellende. Wie ge dan ook zijt, en waar men u al voor aanziet, naar dat gemis is met niets te vergoeden. De mensch zoekt dan in zijne blindheid afleiding, hij zoekt, wat hij nergens vinden kan. Daarom is de ellende onbeschrijfelijk van den mensch, die voor de poorten dor eeuwigheid gekomen, moet getuigen, zonder vrede te zijn. En niet minder ongelukkig zij, die een valschen vrede bezitten. Dat zijn menschen, als we ons eens zoo mogen uitdrukken, die hun eigen kwitantie hebben gemaakt. Duizenden verlaten alzoo deze wereld. Vraag die menschen maar eens naar den grond hunner hoop voor de eeuwigheid. Dan worden ze meestal boos, als bewijs, ze missen de zaak, maar ze zijn niet eerlijk en oprecht genoeg om dit te erkennen. Met te zeggen: ik weet dat niet, zijt ge niet klaar. Als we door genade in den vrede met God mogen deelen, zullen we wel iets kunnen antwoorden op de vraag, hoe we daar aan zijn gekomen, want we komen nooit tot die vrede buiten, maar alleen door Christus, de schuldovernemende Borg Zijns volks. Alleen door de straf te aanvaarden, door de zonde veroorzaakt, was het mogelijk, dat met behoud van al Gods deugden, een dood, en doem-schuldig zondaar, vrede kan geschonken worden. God is immers liefde, — Hij is immers barmhartig zegt men, en waarom was dan die straf, die vreeselijke straf noodzakelijk? Men verliest daarbij dan uit het oog, dat God wel liefde is, en ook wel barmhartig is, maar dat Hij ook rechtvaardig is. En nu heft de liefde in God Zijne rechtvaarheid niet op.
Juist omdat God liefde is, bemint Hij zich zelf op het allervolmaakst, en kon Hij geen enkele zonde ongestraft laten. Dit is juist één van die punten, waardoor de echt zuivere gereformeerde religie, van alle andere belijdenissen onderscheiden is, dat niet slechts leeren en gelooven, dat God de Heere de zonde straffen kan en wil, maar dat Hij uit kracht van de heiligheid Zijns wezens, de zonde straffen moet. Christus heeft, als de Borg Zijns volks dan van eeuwigheid, die straf aanvaard. Dat was begrepen in de woorden: Ik kom o God; om Uw welbehagen te doen, en Ik draag Uwe Wet in het midden mijns ingewands. Groote misdadigers kunnen nog huiveren als het oogenblik is aangebroken, dat hun vonnis zal worden voorgelezen.
Christus wist het alles te voren, welke vreeselijke straf Hem wachtte, en toch bidt Hij in den Hof: Vader, niet mijn wil, maar Uw wil geschiede!
En om de weldaad van den vrede, nog duidelijker te doen uitkomen, laat de profeet er nog op volgen: en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Striemen, doen ons denken, aan zichtbare teekenen van wonden, die zelfs na de genezing der wonde noch zichtbaar blijven in het vleesch. Er was onderscheid tusschen een Joodsche en een Romeinsche geeseling.
De Joden mochten niet meer dan veertig slagen geven aan den veroordeelde, maar de Romeinsche geeseling was in dit opzicht onbepaald. Wat die geeseling op dit reeds zoo gefolterde lichaam van den Heere Jezus is geweest, kan door nietige stervelingen nooit worden doorgrond.
Maar gedachtig aan striemen, zegt de profeet, en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Wat zal dat eens zijn, voor het verloste volk van God, als die Christus, die voor zulk een duren prijs Zijn volk verloste, in heerlijkheid zal worden aanschouwd. Dan zal ten volle worden verstaan, wat we hier maar ten deele kennen, en waar we hier slechts van kunnen stamelen. Wij lezen van Jezus discipelen, dat zij verblijd waren, toen zij op den dag van 's Heeran opstanding, den Heere zagen.
En wie zal zeggen, welke gewaarwordingen zij hadden, toen zij in die doorboorde handen en in die doornagelde voeten, de overblijfselen aanschouwden, van hetgeen Hij geleden had. Geloovig ziende op den gekruisten Christus, is al ons lijden, dat we in deze wereld onderworpen zijn, maar een schaduw, bij het Zijne vergeleken, Meer dan éénmaal is het in ons leven gebeurd, dat we zwaar lijdende kinderen Gods ontmoetten, die op de vraag, hoe het hun was in al hun lijden, antwoordden: och ons lijden, hoe zwaar ook, is nog zoo gering, vergeleken bij het lijden van Hem, die onschuldig, voor schuldigen heeft geleden. Hij, die mede Schepper was van rivieren en stroomen, moest, toen aan het kruis Zijne tong aan Zijn gehemelte kleefde, jammeren: Mij dorst! En wat was de verkwikking Hem aangeboden? Edik met gal gemengd!
Hij, die zooveel tranen van anderen had gedroogd, moest eenzaam en verlaten, zonder troosters, sterven aan het vloekhout.
O wondervol schouwspel! O ondoorgrondelijke liefde, van Hem, die zich zelven heeft gegeven, als schuldovernemende Borg Zijns volks, tot eene verzoening voor onze zonden.
Genezing, redding en uitkomst uit uw bangen nood, is U geworden gunstgenooten Gods! door de striemen, door de vreeselijke straf, die Uw Verlosser voor U vrijwillig op zich nam.
Op die eeuwig gezegende Middelaars-verdienste, kon nu de Borge des Verbonds eischen, de Heidenen tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijne bezitting. Dat doet de groote Hoogepriester in Zijn Hoogepriesterlijk gebed dan ook zeggen: Vader! ik wil, dat waar Ik ben ook zij zijn, die Gij Mij gegeven hebt. Voor Hem, als het geslachte Lam Gods, werpen de verlosten hunne kroon neder en zeggen als met ééne stem: Niet ons o Heer! maar U alleen zij de eer en de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid, amen.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1921

De Wekker | 4 Pagina's

De schuldovernemende Borg 4

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1921

De Wekker | 4 Pagina's