Vragenbus

J. H. F. K. te 's-Gr. Hoe moet Lukas 16 : 8 en 9 verklaard worden. De Heere prijst den onrechtvaardigen rentmeester toch niet, omdat hij oneerlijk geweest was, gelijk ik van iemand hoorde? Moeten we hier niet meer den nadruk leggen op de voorzichtigheid, door hem betoond?
De gelijkenis van den onrechtvaardigen rentmeester is een der moeilijkste om te verklaren. Vooral is dat het geval met de toepassing, die de Heere er zelf aan verbindt. Wat uwe vraag rakende vers 8 betreft, moeten we opmerken, dat er niet staat, dat de Heere den rentmeester prijst. Dit doet de Heer aan wien de rentmeester verantwoording schuldig is. Lees dit vers slechts in het verband. Vers 8 vormt niet eene mededeeling van den evangelist, maar is deel van hetgeen de Heere Jezus in gelijkenis verhaalt. In vers 9 maakt de Heiland uit de gelijkenis de toepassing. Daarin ligt geene aanprijzing van oneerlijkheid doch van voorzichtigheid. De rentmeester, wiens zaken niet in orde waren en die dus als rentmeester zich dwaas had aangesteld, komt tot nadenken, als hij geroepen wordt om rekenschap te geven van zijn rentmeesterschap; hij wordt van een dwaas mensch een verstandig mensch. Mogelijk heeft hij te voren op de schuldenaars zijns heeren uit de hoogte neergezien en hen ook uit de hoogte behandeld. Maar nu moet bij zich redden. Niet van zijn heer, dat kan niet, maar hij moet zich redden, opdat hij later geen gebrek zal behoeven te lijden. Zijn meester prijst hem om zijne voorzichtigheid.
Trekken we de paralel, dan kunnen we voorzeker niet geheel de gelijkenis in elken trek overbrengen. Zooveel kunnen we wel zeggen, dat elk mensch is rentmeester over hetgeen de Heere hem heeft toebetrouwd. Inzonderheid de rijken kunnen rentmeesters genoemd worden. Ieder zal eens Gode rekenschap te geven hebben van de wijze, waarop hij zijn rentmeesterschap zal hebben vervuld en, of we dan veel of weinig het onze hebben mogen noemen, het komt aan op de getrouwheid. Wanneer de Heere ons zegent, dan zegent Hij ons opdat de zegeningen zullen worden besteed naar Zijne heilige wet, d. i. tot Zijne eere, tot 's naasten welzijn. Vanzelf vraagt de Heere dus offervaardige en mededeelzame rentmeesters. Dezulken zijn Hem aangenaam. De Engel zegt tot Cornelius (Hand. 10 : 4): „Uwe gebeden en uwe aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen tot God”. Als de Heiland het oordeel beschrijft, dat over elke ziel komen zal, dan zegt Hij: „Als dan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot zijne rechterhand zijn: komt in, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld, want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd; Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen”. En als de rechtvaardigen dan zullen vragen, wanneer zij dat gedaan hebben, dan zal Hij antwoorden: „Voorwaar, zeg ik u, voor zooveel gij dit één van deze mijns minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan!”
De hemelsche zaligheid is vrucht van de kruisverdienste van den Heere Jezus Christus, evenals elke weldaad en geestelijke zegening dit in dit leven al is, maar daarom zijn de werken der liefde niet waardeloos. Zij hebben waarde bij God; zij hebben waarde voor hem, die in de liefde leeft, verrassende waarde, omdat zij niet gedaan worden om loon en toch naar Gods genade beloond worden.
Voorzichtig, slim, sluw was de rentmeester in de gelijkenis. Hij maakt zich vrienden uit de schuldenaars zijns heeren op een zondigen weg, en deze worden zijne medeplichtigen. Dat alles is verkeerd. Met eene wereldsche (dus booze) voorzichtigheid heeft hij als kind der wereld zich gedragen in zijn geslacht d. z. de menschen, die ook niet al te nauwkeurig vragen, hoe zij het krijgen, als zij het maar hebben.
Zijn de kinderen des lichts ook zoo voorzichtig in hun geslacht; altijd, in het goede? Denken zij ook zoo om hun toekomst? Ja, maar, de goede werken doen het toch niet? Neen, maar zij kunnen toch ook niet gemist worden.
„Maakt uzelven vrienden, uit den onrechtvaardigen Mammon”, vrienden door het kapitaal, dat ge bezit boven hetgeen ge beslist noodig hebt, misschien bedraagt dat kapitaal ƒ 100.000.— of meer, misschien ook maar ƒ 1.—. Het is u gegeven voor God en den naaste. Er komt eenmaal een tijd, dat u ontbreken zal. Al uw geld zal dan niet kunnen helpen. De vraag, hoe heb ik het besteed? zal zeker op uwe ziel branden, als ge de armen ledig hebt heengezonden, maar als ge het hoofd moogt nederleggen in het bewustzijn, ik ben een goed rendmeester geweest, als de armen zullen toonen de „rokken en kleederen” die gij gemaakt hebt voor hen (Hand. 9 : 39), zal het u dan niet beter zijn? En in den hemel der heerlijkheid zullen diegenen van Gods volk, aan wie ge u verplicht hebt door uwe hulp, u ontvangen.
God geve ons getrouwheid en voorzichtigheid, niet om het loon maar om Zijnentwil, — dan zullen we voorzichtig zijn en ons loon zal wezen het welkom, dergenen, die wij om Gods wil hebben mogen beweldadigen.
Ap. Borneolaan 4.
F. Lengkeek

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen