Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Blijdschap des geloofs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Blijdschap des geloofs

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De disoipelen dau werden verblijd, als zij den Heere zagen.” Johs. 20 : 20b.

De dag van Jezus opstanding was een dag van groote vreugde voor Zijne discipelen. Er is op dien dag veel gebeurd. Persoonlijke verschijningen des Heeren aan Maria Magdalena, aan Simon Petrus, aan de Emmausgangers. De eene blijdschap volgde op de andere. En toen aan den avond van den opstandingsdag, de discipelen met eenige discipelinnen, om de vreeze der Joden, in een gesloten huis vergaderd waren, en daar op eens, de opgewekte Christus in hun midden verscheen, hun Zijne handen en Zijne zijde toonden, en daarmede het overtuigende bewijs gaf, dat zij aan niets anders hadden te denken, dan aan Hem, die aan 't kruis was gestorven, maar nu uit de dooden was opgestaan, gelijk Hij hetzelve had voorzegd, nu waren zij verblijd, lezen we, dat zij den Heere zagen. Deze blijdschap was maar niet gelijk aan de blijdschap van vrienden, die korter of langer van elkander gescheiden het zoo aangenaaam vinden elkander weder te ontmoeten. Neen deze blijdschap, was geloofsblijdschap, en deze is van alle andere blijdschap zoo bijzonder onderscheiden.
Om daar iets van te gevoelen moet moet men trachten zich te verplaatsen in den toestand waarin deze vergaderde vrienden en vriendinnen verkeerden. Ook zij waren menschen van gelijke bewegingen als wij. Wel was hun door hun Heere en Meester alles voorspeld, wat gebeuren zou, maar de bewijzen zijn in de geschiedenis genoeg geleverd, dat we nog meer noodig hebben, dan loutere voorzegging, van hetgeen gebeuren zal, zullen we ons daarin waarlijk verheugen. Wij staan achter de geschiedenis. Zij stonden er voor. Verschijning zegt veel, maar openbaring zegt meer. Aan verschijning hadden Maria en ook de Emmousgangers niet genoeg. Eerst toen de Heere zich aan de Zijnen openbaarde, kenden zij Hem, die uit de dooden was opgestaan.
Ook in die avondverschijning in den kring der discipelen, openbaarde zich de Heere, en zij geloofden, dat de levende Christus voor hen stond. Al konden zij niet begrijpen hoe dit mogelijk was, zij zagen het, zij geloofden het, en dat was genoeg, om zich te verblijden, met een geheel eenige blijdschap.
Wij kunnen ons moeielijk voorstellen welke gedachten en gewaarwordingen de harten vervulden van hen, die na zooveel bijzondere openbaringen en onderwijzingen gedurig blijk gaven, dat zij niet verstonden, wat de Heere tot hen gesproken had. Maar hoe dit ook zij, nu staan zij voor de werkelijkheid, die hun wel was voorspeld, maar die zij nooit hadden doorleefd. Met die werkelijkheid stond voor hen zoo ontzachelijk veel in verband. Ware Christus niet uit de dooden opgestaan, dan was immers al hun hoop en verwachtiog verloren geweest.
Het lijden en sterven van Christus was noodzakelijk tot wegneming van de schuld Zijns volks, maar de opstanding des Heeren was evenzeer noodzakelijk, ten einde al het door Christus verworven heil, den Zijnen zou kunnen toegepast worden. Overgeleverd om onze zonden, en opgewekt tot onze rechtvaardiging. Zoo vat Paulus in zijn brief aan de Romeinen, dit alles als in een paar woorden saam.
Niemand wist beter dan Christus zelf, wat Zijne discipelen van noode hadden. Niet zondere bijzondere bedoeling verschijnt de Heere, op het onverwachts, in het midden van hen, die Hem zoo innig en oprecht liefhadden, en die zoo vrijmoedig Hem hadden beleden te zijn, de Zoon des levenden Gods.
Vooreerst ontvangen allen hiermede het ontegensprekelijk bewijs, dat Jezus Christus de Heere, die gekruist was, uit de dooden is opgestaan en nu leeft. Door te zien de teekenen in Zijne handen en voeten, zien zij, dat zij aan niemand anders hebben te denken. Hij is dezelfde, met wien ze te voren hebben gegeten en gedronken, van Wiens prediking en wonder werken zij getuigen zijn geweest. En met het „vrede zij ulieden !” wordt hen te verstaan gegeven waren, dat Hij de Verwerver is van denVrede. Menschen kunnen elkander vrede toewenschen, maar zij kunnen elkander geen vrede geven. Dat kan Jezus alleen. Hij is de Vredevorst. Door de zonde verloor den mensch onder meer, ook de vrede met God. De zonde heeft den mensch een vijand van God doen worden. Had de Heere zich onzer niet ontfermd, geheel het geslacht van Adam was voor eeuwig verloren gaweest. Maar nu heeft God de Heere een welbehagen gehad in menschen. Om zondaren te redden van den eeuwigen dood heeft God .Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven tot een Middelaar en Verlosser. Heerlijker openbaring was op aarde nooit aanschouwd, dan In Hem aanschouwd werd, als de vervulling van het woord, door Jesaja zooveel eeuwen te voren voorspeld, toen die profeet tot zijn volk in den naam des Heeren zeide: „Een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven”. Die toen in Christus den beloofden Messias hebben erkend, zijn met een Simeon, met een Anna en met zoovele anderen verblijd geweest. Verblijd, omdat in Hem Gods belofte was vervuld. Maar toen moest de Messias zijn loop nog volbrengen, Zijn lijdensbeker nog drinken. In dat leven van lijden en van de diepste vernedering eindigde in het sterven aan hat kruis op Golgotha, Maar nu, waar blijft nu verwachting van 's Heeren volgelingen?
Wij hoopten, zeiden de Emmausgangers, dat Hij het was, die Israël verlossen zoude. Doch eer de derde dag was voorbijgesneld, zijn zoovele vragen opgelost, en is zooveel, dat duister was opgeklaard. Wij menschen kunnen in voorkomende omstandigheden en beproevingen zoo ligt zeggen, hoe we in en onder alles ons moeten aanstellen en gedragen. Veelal weten we dat zelf ook zeer goed, zoodat anderen het ons niet eens behoeven te zeggen, maar daarmee is uw toestand niet veranderd. Als ge in diepe smart en bittere droefheid verkeert, over zwaar en smartelijk verlies, dan is belangstelling van anderen wel aangenaam, en een bemoedigend troostwoord kan voor een oogenblik wel eens eenige verzachting geven, maar de troost, de ware troost kan alleen de Heere schenken. O het zal zoo aangenaam geweest zijn in die avondvergadering, toen Simon verhaalde dat Hij den Heere had gezien. Zoo ook van Maria Magdalena, dat zij den opgewekten Christus had ontmoet. En eindelijk toen de Emmausgangers binnen kwamen en hunne ervaring mededeelden, laat het zich verstaan, hoe onder ademlooze stiite, dat alles is aangehoord. Aangehoord met eerbied en met de meest levendige belangstelling.
Doch hoe aangenaam dit alles ook was, het was Jezus zelf niet. Daarom is dat oogenblik zoo eenig, zoo aangrijpend, toen Christus de Heere, daar opeens voor hen stond. Een overweldigende gewaarwording mag allen wel hebben aangegrepen, van verwondering, van blijdschap en van hetgeen in geen woorden kon worden uitgedrukt. Het is met zooveel eenvoud en soberheid van woorden uitgedrukt, als we daar lezen, dat de discipelen verblijd waren, toen zij den Heere zagen. Zij zagen den Heere, en dat zegt zooveel. Als een kind lang van zijn vader en moeder is verwijderd geweest en men mag elkander wederzien, is dat natuurlijk een stof tot groote blijdschap. Men denke maar eens aan de ontmoeting van Jozef met zijn oude Vader, O, dat kunt ge zoo verstaan, dat ze weenend elkander om den hals grijpen.
Maar wie beschrijft de blijdschap des geloofs van hen, die den levenden Verlosser aanschouwen. Hier zijn meer dan slechts vleeschelijke banden en betrekkingen. Er gaat nu licht op over de woorden, welke Jezus te voren tot Zijne discipelen had gesproken. Hoe dieper zij nu mogen ingeleid worden in het wonder van 's Heeren opstanding, hoe grooter hun blijdschap wordt. De Heere leed en stierf niet voor zich zelf, maar voor Zijn volk. Deze zullen nu ook in de vrucht Zijner heeriijke opstanding deelen.
Daarin ligt trouwens ook het antwoord op de vraag, waarom de oprechten Hem liefhebben. Zij weten, wie en wat de Heere is, en wat Hij gedaan heeft om voor Zijn volk de eeuwige Zaligheid te verwerven.
Die teekenen der nagelen in Zijne handen en voeten hun getoond, gaven hun de vertolking te lezen van het profetische Woord, waarin de Heere van Zijn volk getuigt: Ik heb u in beide mijne handpalmen gegraveerd.
De levende Christus is nu ook voor hun het bewijs, dat het offer door Hem gebracht, door den Vader is aangenomen.
Weg is nu de schuld. Weg de oorzaak van verwijdering tusschen hen en hun God. De witte vlag des Vredes wappert nu van den hemel.
Hebt nu goeden moed, oprechte en geloovige zielen, want Christus heeft den dood overwonnen, en gij zult met en door Hem eens meer dan overwinnaar zijn. Er is nu geen verdoemenis meer voor hen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen maar naar den Geest.
Aan die blijdschap des geloofs, ging beproeving des geioofs vooraf.
Toen Jezus aan het kruis gestorven was, kwam het er voor de Zijnen op aan, om te gelooven, en te blijven gelooven, gelijk zij vroeger hadden beleden, dat deze Jezus waarlijk was de Christus, de Zoon des levenden Gods.
Zeg nu maar, dat zij het toch wisten, dat de Christus door lijden moest ingaan tot heerlijkheid, maar bedenk dan tevens, dat er zooveel is, wat de geloovigen nu ook weten, doch waarbij dan toch gedurig nog openbaar wordt, dat we aan dat weten niet genoeg hebben. Thomas was het door een tiental zijner broederen gezegd, dat Jezus leefde, en dat de Heere zich aan hen had geopenbaard. En toch kan Thomas eerst maar mat gelooven. Was Thomas dan een ongeloovige? Neen, althans niet in den gewonen zin van het woord. Thomas was een geloovlge, maar die voor een oogenblik door ongeloof overrompeld werd.
Het geloof, en het zeggen van zijnen broederen was hem niet genoeg. Daar was nu wel veel verkeerdheid in, waarom de Heere zelf Thomas terecht wees, maar we zien dan toch ook hierin, hoe we persoonlijk de openbaring des Heeren van nooden hebben, zullen we deelen in de blijdschap des geloofs.
Mogen we door Gods genade iets van die openbaring, door den Heiligen Geest genieten, dan kan het niet anders, dan gaat het ons, zij het dan ook onder andere omstandigheden, als die eerste discipelen, dan zijn we verblijd, want dan zien we in 't geloof op Hem, die ook voor ons de Pers alleen heeft getreden, terwijl niemand van de volkeren met Hem was. Die Christus te zien, als de drager van onze zonden, als de Verwerver van onzen Vrede, als onze schuldovernemende Borg en Middelaar, doet dan verstaan, wat een Paulus deze gemeente toeroept: Gij zijt in Hem volmaakt. Eens zal alle oog Hem zien. Eens zal ieder van de vrijgekochte des Heeren Hem aanschouwen, van aangezicht tot aangezicht. Dan, ja dan zal van die allen kunnen gezegd worden: zij allen worden verblijd, dat zij den Heere zagen.
En dan niet slechts zien voor een oogenblik van voorbijgaanden aard, maar dan zullen we altijd met den Heeren vieren. Zoo dan, zegt de apostel, vertroost elkander met deze woorden.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Blijdschap des geloofs

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1921

De Wekker | 4 Pagina's