Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waarheid of leugen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waarheid of leugen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En indien Christus niet opgewekt is, zoo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.” 1 Cor. 15:14.

In ons teksthoofdstuk handelt Paulus breedvoerig over de opstanding der dooden. Dit leerbegrip van de algemeene opstanding, grondt Paulus op de opstanding van Christus. Met eenige historische bewijzen toont de apostel, dat Christus waarlijk uit de dooden is opgestaan.
Doch de secte der Sadduceën en anderen gelooven niet In de opstanding. Daaruit zien we, dat de ontkenning van de allergewichtigste waarheden al een oude ketterij is. Al wat ongeloof is, gelooft aan geen wonderen. Dat Christus waarlijk gestorven is, en na drie dagen opstond uit het graf en weer leefde, is een wonder. Dit is nooit anders te verklaren.
Met dat wonder van Christus opstanding staat intusschen zooveel in verband, dat al des Christens hoop voor de toekomst daarmee staat of valt. Neen het geldt daarmede maar niet een dogma of een zaak van ondergeschikt belang. Het geldt daarbij over éen van die hootd-waarheden der Heilige Schrift, waar omtrent nooit iemand dwalen kan, dan tot zijn eeuwig verderf. Ook in betrekking tot de waarheden der Heilige Schrilt kunnen we zeggen, dat oorzaken en gevolgen met elkander in nauw verband staan. Paulus spreekt dit in bovenstaanda woorden, zoo duidelijk mogelijk uit. Zij, die zeiden, dat er geen opstanding der dooden is, ontkenden daarmee ook de opstanding van Christus. En daaruit volgt dan: Indien Christus niet opgewekt is, zoo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof. Te vergeefs gepredikt en te vergeefs geloofd te hebben, kunt ge iets bedenken, zoo mogen we wel vragen, dat nog vreeselijker is dan dit? En toch hoe ontzettend dit ook zij, bij duizenden worden de menschen, ook in ons eigen land geteld, om van anderen maar niet te spreken, die het sterven beschouwen als een vernietiging van den mensch. Vandaar ook zooveel zelfmoorden. Ais ik dood ben, denken die ongelukkigen, dan ben ik voor altijd uit mijn lijden.
Maar neen, de dood is geen vernietiging van den mensch. Ons lichaam dat uit stof gevormd is, sterft wel, maar 's menschen ziel is onstoffelijk, en kan niet sterven. In de gelijkenis van den rijken man en Lazarus, doet de Zaligmaker ons zien, wat de mensch na den dood wacht. De rijke man sloeg zijn oogen op aan gindsche zijde in de hel, in de plaats der pijniging, waar hunnen worm niet sterft en het vuur niet uitgebluscht wordt en waar zelfs geen droppel water verkrijgbaar is tot verkoeling der tong. Lazarus daarentegen bevond zich in Abrahams schoot, zijnde in des hemels heerlijkheid.
De apostelen waren geroepen om overal op te treden als getuigen van Christus. Zij moesten prediken het Evangelie aan alle creaturen.
Paulus, de apostel der Heidenen, heeft verschillende werelddeelen bereisd, predikende van plaats tot plaats, Jezus Christus en dien gekruist.
Hij deed dit met volkomen zekerheid, dat er onder den hemel geen anderen Naam is, waardoor we moeten zalig worden.
Ook in Corinthe is de apostel opgetreden met die prediking. Kon hij de gemeente niet bereiken met zijn woord, dan doet hij het met zijne pen.
Hij doet dit met de innige begeerte, dat de gemeente meer en meer opgebouwd en versterkt moge worden in het geloof, teneinde zij moge opwassen en toenemen in de genade en in de kennis, van onzen Heere Jezus Christus. Zal dit werkelijk de rijkgezegende vrucht zijn van al den arbeid der Goddelijke liefde, dan is voor alle dingen noodig te gelooven, dat Jezus Christus de Heere, uit de dooden is opgestaan. Ware dit niet zoo, dan was die prediking waardeloos en het geloof krachteloos. Dan moeten we besluiten, dat zij, die alleen in dit leven op Christus zijn hopende, de ellendigste van alle menschen zijn. En de predikers van dat alles, die zouden dan slechts leugenaars zijn, want zij hebben geen dooden, maar den lovenden Christus verkondigd. Hieruit volgt, nu Christus leeft, dat allen, die in Hem gelooven, zullen leven met Hem, want Christus is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente.
De miskenning van Christus opstanding is dan ook maar niet de loochening van een enkel historisch feit, maar ook een miskenning van het doel en het einde van 's Heeren lijden en dood. Gelijk uit onze voorgaande artikelen bleek, is Christus opgetreden a!s Middelaar en als de schuldovernemende Borg Zijns volks. Hij is overgeleverd om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Door Zijn lijden en sterven is de schuld Zijns volks weggenomen. Door het geloof met Hem vereenigd, zijn de geloovigen eene plant met Hem geworden, en hebben zij ook deel aan Zijne heerlijke opstanding. Dat geloof is maar geen inbeelding, maar werkelijkheid, Het is genade, door den Heiligen Geest gewerkt. Het geloof is uit het gehoor en het gehoor is door het Woord Gods.
De apostelen zijn geen navolgers van kunstiglijk verdichte fabelen. Zij zijn aanschouwers geweest van Christus heerlijkheid. Niet slechts vóór Christus dood, op den berg der verheerlijking, maar ook na des Heeren opstanding, in zooveel verschijningen hen te beurt gevallen, en ten laatste op den Olijfberg, toen de verheerlijkte Immanuël, zichtbaar van voor hunne oogen, met maajesteit en heerlijkheid, triomfantelijk ten hemel voer.
Op dezen vasten en onbedriegelijken grondslag rust de troost en de hoop van alle oprechte kinderen Gods. Waren we van dat alles niet volkomen verzekerd, dan was onze prediking ijdel, en ijdel was ook uw geloof. Hoe arm zou dan onze troost, hoe donker ons vooruitzicht, hoe bang de toekomst zijn. Maar Gode zij dank, voor Zijne groote genade en barmhartigheid. Bij monde van een Paulus, hooren we, roemend in 't geloof: wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een huis bij God hebben, Niet met handen gemaakt maar eeuwig in de hemelen. Geen leugen dus maar waarheid is het, waarop het geloof en de verwachting van Gods kinderen is gebouwd. Zij zijn dan nu niet de ellendigste, maar wel de allergelukkigste van alle menschen, want zij bezitten een troost niet alleen rijk en genoegzaam voor dit leven, maar die ook bij het sterven hun niet zal ontvallen.
Tegenover die vastigheid der hoop en die vastigheid des geloofs, staat de leugenleer van al wat ongeloof is. Daar is de duivel in het Paradijs al mee begonnen, door onze eerste voorouders Adam en Eva wijs te maken, dat Zij niet sterven zouden, als Zij van de door God verboden vrucht aten. De gevolgen van het gehoor geven aan den leugen zijn niet achtergebleven. Geheel de gewijde historie gewaagt er van. En toen Jezus uit het graf was verrezen, heeft men den graf bewakers de handen gestopt met geld, opdat zij den leugen zouden verspreiden, dat Zijne discipelen 's nachts, terwijl de wachters sliepen, Zijn lichaam hadden weggenomen. Maar de waarhaid van de opstanding des Heeren heeft men daardoor niet ongedaan kunnen maken. En nu zien we weder, eeuwen lang daarna, nog de waarheid van Christus opstanding op allerlei wijze tegenspreken, maar God de Heere handhaaft Zijn Woord.
Ontzaglijk is het vonnis, dat de verwerpers en verachters van des Heeren Woord wacht. Geen slachtoffer blijft er over voor hunne zonden.
In des Heeren naam wordt het ons gepredikt en verzekerd, wat tot onze eeuwige behoudenis onmisbaar is. Zondaren roept de Heere door Zijn Woord, om hun zondige wegen te verlaten en zich te bekeeren, en wie tot mij komt zegt de Heere, dien zal Ik niet uitwerpen. Geen enkele verontschuldiging blijft den mensch over. In en door de prediking van den lovenden Christus, worden ons de schatten der eeuwige heerlijkheid voorgesteld, opdat wij in Hem zouden gelooven, die als Middelaar van God is gegeven tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en volkomene verlossing.
En driewerf, ja duizendwerf gelukkig de mensch, dien het door Gods genade mag gebeuren, om op de vraag aan Petrus gedaan: Hebt gij Mij lief? te kunnen en te mogen antwoorden: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Want dit volgt van zelf: wie in Christus gelooft, die zal Hem ook liefhebben als zijn eeuwig gezegende Verlosser, die voor ons leed en stierf, maar ook voor ons opstond, en als Overwinnaar van dood en graf zich openbaarde.
Is de mensch van nature een vijand van God en van zijn' naasten, genade doet een v|and in een vriend, een tegenstander in een voorstander veranderen. Door herscheppende genade wordt ge een nieuw mensch.
Zaagt ge te voren geen dierbaarheid noch noodzakelijkheid in Christus, hoe geheel anders wordt dit, in den begenadigde. Door het licht des Geestes U geschonken, moet ge dan ten slotte met de bruidkerk des Heeren getuigen van Christus, dat al wat van Hem is, gansch begeerlijk is.
Den predikers van het evangelie der Opstanding behoeft de tegenspraak en ontkenning dezer waarheid niet te ontroeren noch moedeloos te maken. Er zullen zoo velen gelooven als er geordineerd zijn tot het eeuwige leven. Gods raad zal bestaan en Hij zal zijn welbehagen doen.
Al wat tot het rijk der duisternis behoort, kan niet anders dan weerstand bieden tegen het licht. Duisternis en licht staan onverzoenlijk tegenover elkaar.
De vraag voor ieder mensch is niet alleen: wat gelooft gij, maar ook, op welken grond rust uw geloof. Dit is voorwerpelijk maar ook onderwerpelijk van het allerhoogste belang. Veel menschen zien, wat louter weten is, voor geloof aan, en bedriegen zich daarmede voor da eeuwigheid.
Zeker, we moeten het weten, wat Gods Woord tot inhoud heeft. We moeten weten, dat Christus uit de dooden is opgestaan, maar dat weten alleen is niet genoeg. Er is wel geen geloof zonder wetenschap, maar er is zooveel wetenschap zonder geloof. De vraag is daarom: wat is de vrucht van uw geloof. Het geloof is ook een zeker vertrouwen, door den Heiligen Geest in de harten van Gods kinderen gewerkt. Dat vertrouwen kan bij den één sterker en bij den ander zwakker zijn. Maar er bestaat geen oprecht geloof zonder vertrouwen.
Als een klein kind zich met gevaar bedreigd ziet, strekt het de handjes uit naar de moeder. Evenzoo doet Gods kind, dat geen andere toevlucht kent in nood en dood, dan bij den Heere. Niet een doode, maar de levende Christus is de Hoop en de verwachting, van allen, die getrokken uit de nacht der duisternis, aanvankelijk gebracht zijn tot Gods wonderbaar licht.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Waarheid of leugen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1921

De Wekker | 4 Pagina's