Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veronderstellen 10

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veronderstellen 10

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben gezien, dat volgens de Heilige Schrift het volk van Israël, Gods volk is en dat het zaad Gods kinderen zijn, niet uit kracht van wedergeboorte maar des verbonds. Een volk, in wiens midden de Heere met zijn bijzondere tegenwoordigheid woonde, in wiens tempel de Heilige Ark en de Heilige rol werden bewaard, in wiens vleesch het teeken des verbonds des Heeren werd aangetroffen, kan met recht Gods volk en Zijne kinderen heeten. Waaneer nu de Gereformeerde Kerken des verbonds heiligheid nemen in den zin van wedergeboorte, dan moeten zij dit weten, en dan leggen zij dit in de Gereformeerde belijdenis en dringe het op aan Gods Woord met den tekst, God is geen God der dooden, maar der levenden. Maar zoolang als er nog onderscheid blijft bestaan tusschen den belovenden God en den vervullenden God, tusschen de belofte aan des mensch en de wedergeboorte in den mensch, tusschen een verbonds beschouwing en een verbondsbeleiding, tusschen de beloften en het geloovig werkzaam zijn met de belofte wijkt de Chr. Geref. Kerk niet af op de lijn van een philosofische verbondsbeschouwing, maar hoopt de echt reeële, echt schriftuurlijke, echt Gereformeerde verbondslijn te volgen. Nu hebben wij tot hiertoe het Oude Testament opgeslagen, maar ook het Nieuwe Testament laat geen ander geluid hooren. 't Is opmerkelijk, dat onze Geref. belijdenis dan ook altijd eerst naar het oude verbond terugwijst (art. 34; Zondag 27), wanneer zij het nieuwe verbond ter sprake brengt. Voor de belijdenis staat dus vast, dat de verbondsbetrekking met de Nieuwe bedeeling naar haar wezen niet is veranderd. Geen wonder, dat de Gereformeerde kerken al het mogelijke doen om de leer der veronderstelde wedergeboorte ook aan het Oude Testament op te dringen en dan gelijk wij zegen, met de meest gewrongen verklaring hun standpunt trachten te wettigen. Men begrijpt maar al te goed, dat men de leer der veronderstelde wedergeboorte niet op zijn coccejaansch het geestelijk voorrecht der Nieuw Testamentische bedeeling kan noemen. Het was wel verre het gemakkelijkst, maar het was dan toch al te doorzichtig, dat men de schriftuurlijke grondslag verlaten had. Daarom moet ook het Oude Testament genoemd en vervolgens verklaard op een wijze, zooals dit noch in Gereformeerde belijdenis noch door onze beste dogmatici uit den bloeitijd der Gereformeerde theologie ooit is geschied. Deze legden er altijd den vollen nadruk op, dat de weldaden des verbonds in de beloften waren geschonken, aan alle kinderen des verbonds, maar zij hebben nergens geleerd, dat Gods Woord ook onderstelt dat al deze kinderen de weldaden nu ook onderwerpelijk deelachtig waren. Noch het Oude, noch het Nieuwe Testament geeft voor zulk een gewaagde veronderstelling recht; Wij zien toch, dat dezelfde verbondslijn door het gansch Nieuwen Testament loopt. Zeer juist schrijft wijlen Ds. Bos in zijn „Dordsche leerregels: Het is één verbond met dezelfde bedoeling. De wijze van bediening met of zonder bloedstorting geeft geen wezenlijke verandering. En dat Israël als volk tot het verbond behoorde en onder het N. Testament de geloovigen met hunne kinderen, geeft ook geen verandering in het verbond zelve.” Wij houden dus dezelfde verbondsgedachte vast in het Nieuwe Testament. De Gereformeerde Kerken met hun leer der veronderstelde wedergeboorte zijn met die gedachte gekomen tot de Heilige Schrift en hebben die nu ook gezocht en gevonden eerst in het Nieuwe en toen in het Oude Testament. Wij staan op het standpunt der Gods openbaring en gaan dan juist de omgekeerde orde. Eerst de verbondsleer des O. T. die een beslissende factor is voor die des N. T.
Laat ons deze orde toch wel onder den aandacht houden. Wie de leer der onderstelde wedergeboorte als schriftuurlijk wil bewijzen moet niet eerst met allerlei teksten uit het Nieuwe Testament zijn meening trachten te verdedigen en van uit dat gezichtspunt nu het Oude Testament gaan lezen. Men wijze eerst aan dat het Oude Verbond deze leer kent. Ik stem toe, dat een waarheid duidelijker in het Nieuwe dan in het Oude Testament kan geopenbaard zijn. Ik denk bijv aan de leer der Drieënheid, waarvan onze belijdenis zeer terecht zegt, hetgeen voor ons wat duister is is het Oude Testament is zeer klaar in het Nieuwe (art. 9 confessie). Maar zoo staan de zaken niet wat betreft de verbondsleer. Integendeel al onze bewijzen voor de verbondsleer zijn bovenal ontleend niet aan het Nieuwe, maar juist aan het Oude Testament.
Dit is zelfs zoo volstrekt, dat wij voor den kinderdoop in het Nieuwe Testament geen direct bewijs kunnen vinden, waaneer wij niet de Oud-Testamentische verbondsbedeeling tot grondslag kiezen. Daarom wordt dezelfde lijn des verbonds in het Nieuwe Testament vastgehouden en leest ge in Hand. 3 : 25a: „Gijlieden zijt kinderen der profeten en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen heeft opgericht'”. De leer der veronderstelde wedergeboorte zou dus voor alles duidelijk uit het Oude Testament moeten kunnen aangetoond worden als deze leer als schriftuurlijk mocht worden aangemerkt. Maar het droeve figuur, dat een kerk toont, wanneer zij deze filosofische verbondsbeschouwing wil bewijzen met een beroep op het Oude Testament bewijst wel, hoe zwak zij staat aan schriftuurlijk betoog. Wie echter het wezenlijke van het verbond der genada naar luid van de dagheldere uitspraken van het Oude Testament vindt in de belofte en niet zoekt noch wringt om de leer eener veronderstelde wedergeboorte te rechtvaardigen, die blijft ook hier het zuivere standpunt handhaven door Petrus op den Pinsterdag ingenomen: „U komt de belofte toe en uwe kinderen en alles die er verre zijn”.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Veronderstellen 10

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1921

De Wekker | 4 Pagina's