Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Jeugdouderling 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Jeugdouderling 1

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Moet er in onze Kerk geen propaganda gemaakt worden voor den jeugdouderling, schreef mij eenige weken geleden een broeder, en die vraag heeft er mij toe gebracht, dit punt eens nader onder de oogen te zien. De jeugdouderling, waarvoor in de Geref. Kerken een krachtige propaganda wordt gevoerd, is iets nieuws. Voor zoover mij bekend, heeft men altijd maar twee soorten van ouderlingen gehad, leer- en regeerouderlingen, en tusschen die regeerouderlingen was geen verschil. Tezamen hadden zij met de dienaren des Woords de leiding der gemeente. In groote gemeenten, waar het niet zonder wijkverdeeling kan, had men als natuurlijk gevolg daarvan wijk-ouderlingen d. w. z. ieder ouderling had zijn eigen wijk en de leden der gemeente die in deze wijk woonachtig waren wisten, dat broeder A. de ouderling was van hun wijk. Op hen waren zij allereerst aangewezen, en alle voorkomende zaken waarin zij den raad of de hulp of de voorlichting van den kerkeraad noodig hebben. Ook gebeurde het in groote gemeenten wel, dat er ouderlingen aangewezen werden voor bepaalde diensten. Zoo kan er een ouderling aangewezen worden voor ziekenhuisen bezoek, voor hospitaalwerk, voor de geestelijke verzorging van militairen, voor het bezoeken van gymnasiasten en studentes, maar deze ouderlingen worden door den kerkeraad voor dit speciale werk aangewezen, zij zijn daartoe niet speciaal door de gemeente verkoren. Het is dus niet zoo, dat de kerkeraad op een avond de gemeente samenriep om speciaal een ouderling voor het hospitaalwerk of voor de geestelijke verzorging der militaire te kiezen. Of dit niet zou kunnen? Of dit in strijd met de kerkenordening of met de beginselen van ons Gereformeerd kerkrecht zijn zou, geloof ik niet, maar ik wil er alleen maar nadruk op leggen dat het tot nu toe nog nooit geschied is.
Niet de gemeente koos den ouderling, voor een speciale taak, maar de kerkeraad zelf droeg aan een der ouderlingen, dien hij zonder twijfel daartoe het meest geschikt achtte, een afzonderlijk werk op. En ik meen dat dit zoo blijven moet. De kerkeraad als zoodanig heeft de verzorging der geheele gemeente, en tevens van alle speciale belangen, die tot de geestelijke verzorging der gemeenten kunnen behooren, en hij moet beoordeelen of het noodig is, broeders uit zijn midden met een bepaalden arbeid in het belang der gemeente te belasten. Vele ouderlingen die zulk een taak van den kerkeraad ontvingen kregen echter geen bijzondere naam, ontleend aan een arbeid die hun was opgedragen.
Men had geen studenten ouderling of hospitaal-ouderling of soldaten-ouderling of matrozen-ouderling. De ouderlingen die dit speciaale werk verrichten, waren eenvoudig ouderlingen zonder meer; en de gemeente hoorde toevallig eens dat die broeder-ouderling geen wijk had, omdat hij belast was met de geestelijke verzorging van de ziekenhuizen of de kazernes.
Ik moest deze dingen wat breed behandelen om goed te doen uitkomen dat wij met den jeugd-ouderling iets geheel anders krijgen, en het verwondert mij wel dat men van Gereformeerde zijde daarop niet krachtiger gewezen heeft. Men zet met het instituut van jeugdonderling zijn schreden op een weg, waarvan men heusch het einde niet ziet en waartegen ik meen met alles ernst te moeten waarschuwen. Of ik er dan tegen ben dat er wat meer voor de jeugd gedaan wordt? Daar heb ik jaren achtereen op gewezen, dat men zich van de zijde des kerkeraads meer om de ouderen dan om de jongeren bekommert. En dat zal in alle kerken, noodlottige vruchten afwerpen.
Ik geloof dat echter op den duur het tij kentert ook in onze kerk. Want het is meer dan tijd. Die dagelijks met ons opkomend geslacht in aanraking komt, onze jonge mannen ziet en hoort waar vader en moeder hen niet zien, die constateert dat helaas bij velen van onze jongelingen het christendom niet meer is dan een gewaad, dat zij naar gelang van de omstandigheden aantrekken af afleggen. Er zijn uitzonderingen gelukkig, maar in 't algemeen gesproken valt ons opkomend geslacht bitter tegen. Er is heel weinig beslistheid en heel weinig standvastigheid bij hen te ontdekken. Het is verbazend toegankelijk voor de invloeden van andersdenkenden en het laat zich o zoo gemakkelijk meevoeren. Het heeft niet voldoende weerstandsvermogen en dat is de droeve oorzaak, dat velen van onze jonge menschen, juist in die levensjaren waarin zij tot meerdere vastheid en beslistheid van overtuiging moesten komen, schipbreuk leden van het geloof en òf de wereld ingaan òf vervallen is het sectewezen van onzen tijd. Nu is de tijd voor onze jonge menschen ontzaglijk moeilijk en ik ben wel eens beducht, dat de ouderen zich daar niet voldoende rekenschap van geven. Men kan de wereld en het leven van onzen tijd niet meer vergelijken met de wereld en het leven van 40 jaren terug. Prof. Bouwman heeft in het laatste nummer van „De Bazuin” dit verschil zoo treffend geteekend met de woorden:
„De invloed van de moderne maatschappij is zoo groot. De wereld en hare begeerlijkheden heeft voor het ontluikende leven zooveel bekoorlijkheid. De nieuwe cultuur maakt het jonge gemoed toe. De geest, welke in de huidige samenleving werkt, die nieuwe banen wenscht in te slaan en orde en tucht ondermijnt, waait de jeugd van alle zijden tegen. De moderne litteratuur die veelvuldig wel schoonheid van vorm bied, maar eveneens beginselen huldigt, die afvoeren van het spoor van waarheid en godsvrucht, is eene verleidende macht die het jonge hart moeilijk kan weerstaan. De vele ontspanningen en genotmiddelen, welke de drankhuizen, de schouwburgen en bioscopen bieden, prikkelen de begeerlijkheden des vleesches en de grootschheid des levens. Er zijn allerlei gevaren, die de jeugd omringen en die allen, die het wel meenen met de toekomst voor ons geslacht, toeroepen em met een wakend oog ook de rijpere jeugd gade te slaan en haar te sterken in den levensstrijd.” Ernstige woorden: Ieder neme hen ter harte.
Ds. H. Janssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1921

De Wekker | 4 Pagina's

De Jeugdouderling 1

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1921

De Wekker | 4 Pagina's