Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veronderstellen 17

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veronderstellen 17

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat ik hier ga verhalen is uit de praktijk van wijlen Ds. J. Westerhuis, die steeds den stormram greep en voortdurend den aanval deed op den burg der veronderstelde wedergeboorte. Het was in de dagen, toen men nog niet met de looppas alias de besluiten van 1905 rondliep om daarmede iedereen zoet te houden, die zijn stem te zeer verhief. Het was in den tijd, toen Dr. Wielenga, thans Gereformeerd predikant te Amsterdam, zich durfde aanmatigen om ieder, die het met zijn zienswijze niet eens was zooals bijv. wijlen Ds. Bos te teekenen als iemand, die „een door en door onjuiste en onware doopsbeschouwing gaf.” Dr. Wielenga behoeft tegenwoordig tegen „de Wachtermannen” niet meer zoo heftig van leer te trekken; de fopspeen heeft zijn dienst gedaan.
Maar in den jare 1904 — neen maar — toen stond in de Geref. kerken een geheele rij van geharnaste krijgers gereed om de leer der wedergeboorte naar eisch van Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis te verdedigen.
Onder hen tellen wij ook den waardigen Ds. J. Westerhuis in leven dienaar des Woords der gemeente Groningen A, Onvermoeid heeft hij gestreden tegen de leer der veronderstelde wedergeboorte en wie in staat is den 2e Jaargang van „de Wachter” op te slaan, zal daar menig pittig stuk tegen deze leer van de hand van Ds. Westerhuis vinden.
Ds. Wielinga had geschreven, dat men van de leer der veronderstelde wedergeboorte een caricatuur maakt, door het voor te stellen, alsof aan het gedoopte kind straks bij de opvoeding ook geleerd zou worden, dat het zelf maar onderstellen moet wedergeboren te zijn. Hierop dient Ds. Westerhuis hem van antwoord, dat om zijn praktischen inhoud van te meer waarde is tegenover het theologisch filosofisch denkproces der leer eener veronderstelde wedergeboorte. Ds. Westerhuis schrijft in („De Wachter” No. 37, 2e jaargang) als een vader overeenkomstig zijn belofte, zijn kind de beteekenis des doops verklaart, dan moet hij dat kind leeren dat het op grond van de veronderstelde wedergeboorte is gedoopt en dan moet dat kind veronderstellen dat het wedergeboren is of het betwijfelt heel zijn doop. Als dat kind straks opgroeit en aan vaders hand mee ter kerk gaat, hoort het den dominee de „onbekeerde wedergeboren” aanspreken en moet dat kind gaan denken, sommigen zijn nog onbekeerd, maar ze zijn toch allen wedergeboren, dat veronderstelt de dominee ten minste. Nu kan de vader dat kind wel vermanen dat het zich tot den Heere moet bekeeren, maar den waan dat het is wedergeboren, ontneemt hij hem niet, hij mag het dien niet ontnemen, want dan ontneemt hij den grond voor den doop en daarmee den doop zelf. Zeg niet, mijn vriend, dat deze theorie zulk een vaart niet nemen zal. Ik zal u iets mededeelen uit mijn eigen ervaring.
Menige jaren geleden bezocht ik geregeld een jongeling, die de tering had en zeer bekommerd was over het heil van zijn ziel. Menigmaal had ik met hem gesproken en het scheen mij toe, dat langzamerhand het licht voor hem opging.
Op een morgen kwam ik weer bij hem en vond hem zenuwachtig en beangst. Zijn moeder deelde mij mede, dat hij bezoek had gehad van een vriend, die ook de leer der veronderstelde wedergeboorte als grond voor den doop was toegedaan en tot hem gezegd had: gij moet veronderstellen dat gij wedergeboren zijt, want gij zijt gedoopt.” Zeg niet, dat die vriend deze leer onhandig toepaste, hij was consequent, dapper aanvaardde hij de consequentie van de door Dr. Wielenga verdedigde stelling, „De veronderstelde wedergeboorte is de grond voor den doop”. Dat is één staaltje hoe de oppervlakkigheid van de leer der veronderstelde wedergeboorte angstige draagwijdte heeft tot zelfs op het sterfbed toe. Zulk een valsche gerustheid is des duivels oorkussen, en men moet op 't laatst nog banger zijn voor een vrome en Gereformeerde, dan voor een goddeloozen en ethischen duivel. Men kan mij natuurlijk tegenwerpen, dat al wat Ds. Westerhuis schrijft gericht was tegen de leer der veronderstelde wedergeboorte als grond voor den doop en dat de Gereformeerde deze leer ook hebben veroordeeld in de besluiten van 1905, Maar zie — dat is na weer de fopspeen, die men de goedgeloovige schare in den mond duwt. De Gereformeerde Kerken hebben deze leer, die de Wachterbond als in strijd met Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis heeft gebrandmerkt absoluut niet veroordeeld. Zij hebben gezegd, dat deze leer „minder juist” is. Dat is een besluit, dat ik geoordeeld naar wat 42 ambtsdragers der Gereformeerde Kerken in de 5 stellingen hebben betoogd, een verzinsel noem. Ik geef mij ten volle rekenschap, wat ik hier neerschrijf, en ben aanstonds bereid het te herroepen, wanneer deze 42 ambtsdragers der Gereformeerde Kerken bewezen, dat de 5 stellingen slechtes een comediespel van hen geweest is! Daarin hebben zij gezegd, dat wie deze leer in de kerk voorstaat zich schuldig maakt aan ontrouw voor den Heere en de Gemeente, wat in strijd is met Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis, wat leidt tot ontrouw aan den Heere en zijn volk, wat schadelijke gevolgen heeft voor het inwendig leven der geloovigen en de praktijk der godzaligheid, gelijk deze 42 ambtsdragers met zoo grooten heiligen nadruk aantoonen, kan niet als „minder juist” worden gequalificeerd, zonder zich aan onwaarheid voor de vierschaar der Gereformeerde belijdenis schuldig te maken, want deze belijdenis gedoogt deze negatie nimmer. En wanneer wij verder lezen in deze Synodale besluiten, dat de grond voor den doop is het bevel en de belofte Gods, dan blijkt al weder hoe de fopspeen dienst moet doen. Immers tegelijk verklaart de Synode der Gereformeerde Kerken, dat krachtens deze belofte het zaad is te houden voor wedergeboren. Maar nu kan toch bij eenig nadenken ieder begrijpen, dat doopen op grond van veronderstelde wedergeboorte en doopen op grond van de belofte Gods precies het zelfde is, want praktisch komt het op hetzelfde neer, daar we in beide gevallen de veronderstelde wedergeboorte bij den doop aanvaarden, O, die fopspeen!
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Veronderstellen 17

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1921

De Wekker | 4 Pagina's