Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De blijdschap van Zaaier en Maaier

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De blijdschap van Zaaier en Maaier

Predicatie uitgesproken in de ure des gebeds voor de examens, 11 Juli 1921.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Predicatie uitgesproken in de ure des gebeds voor de examens, 11 Juli 1921.
Eens maakte de Apostel Paulus een gevaarvolle, en moedbenemende reis. Want. vooreerst maakte hij de reis als een geboeide gevangene. Dan was hij aan veel gevaren blootgesteld, daar het schip waarmede de reis over de Middellandsche zee werd gemaakt, in een storm naar de diepte ging, en men nauwelijks gered werd. Maar het moedbenemendste was, dat hij werd weggevoerd van zijn eigen volk dat hem zoo lief was. Dat hij een stad en een persoon werd tegemoet gereisd, waar de zaak, des evangelies smaad en vijandschap wachtte.
Deze reis, was de reis van Paulus naar Rome, naar den heidenschen, wellustigen Keizer!
Het verwondert ons niet dat de top der horizon donker gekleurd zag en hij daarom terneergeslagen was.
Doch ziet, op deze reis had God hem een heerlijke bemoediging bereid. Nauwelijks had hij den eersten voet op Italiës grond gezet of hij ziet tot zijn verwondering, dat hem daar broeders tegemoet kwamen. En wel broeders, die expresselijk hem waren tegemoet gegaan, om hem te sterken en te troosten.
Als Paulus dezen zag en sprak, vloeide zijn hart over van dankbaarheid aan zijn getrouwen God. Die ontmoeting gaf hem kracht en bemoediging. Die beurde hem op. „Hij dankte God en greep moed”.
Bemoediging! Welk een voorrecht als de Heere ons die schenkt. Gaat uw ziel gebogen onder de vraag: „hoe wordt ik rechtvaardig voor God?” Is ook uw levensreis ontmoedigend? Verliest gij wel eens den moed in de beoefening van uw levenstaak, in de vervulling van uw ambt of beroeping? Vouwen zich uwe handen wel eens in moedeloosheid tesamen, ziende op den toestand van land en volk, kerk of gemeente?
Welk een voorrecht als de Heere ons dan eens vriendelijk bemoedigt en lieflijk versterkt.
Zulk eene bemoediging lezen wij in het woord, dat Jezus eens sprak tot Zijne Discipelen. Dit woord: „Opdat zich tesamen verblijde, beide die zaait en die maait.”
Dit woord overdenken wij, als een pleitgrond voor ons gebed in deze ure en als eene bemoediging in onzen arbeid.


Tekst: Joh. 4 : 36b.
„Opdat zich tesamen verblijde, beide die zaait en die maait.”
Bij de fontein Jacobs had Jezus de treffende ontmoeting gehad met de Samaritaansche vrouw. Toen deze in Jezus den Messias had gevonden, was zij heengesneld naar de stad. En daar gekomen had zij haar medebewoners toegeroepen: Komt, zie een mensch, die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb. Is deze niet de Christus?
Daarop was een talrijke schare bewogen geworden om uit te gaan naar de fontein en daar Jezus te ontmoeten.
Deze komende schare is de naaste aanleiding, dat Jezus het woord van onzen text sprak. Want Jezus beschouwde deze schare als een oogst, die nu gemaaid werd.
Ziende op deze schare, zeide Jezus tot Zijne Discipelen: „Ik heb U uitgezonden om te maaien. Zie hier nu de oogst, die gemaaid wordt. Nu is het oogenblik aangebroken om deze oogst binnen te halen. Die nu maait vergadert vrucht ten eeuwigen leven. Opdat zich tesamen verblijde, beide, die zaait en die maait.” Overdenken wij:


De blijdschap van Zaaier en Maaier.
Onderzoeken wij. I. Waardoor deze blijdschap mogelijk is, II. Wat de rede dezer blijdschap is. III. Wanneer deze blijdschap wordt gesmaakt.
I.
Hoe verblijdt zich de maaier, als hij de sikkel slaat in het heerlijke koren en hij schoof na schoof op het veld ter zijde legt. Die blijdschap staalt zijn moed en krachten. Zij inspireert hem tot de hoogste krachtsontplooiing.
Waardoor is deze blijdschap mogelijk? Door de eenvoudige waarheid, dat er eerst gezaaid is. Was er niet gezaaid, zou er dan wel gemaaid worden? Wel kan God zonder zaaien een goeden oogst geven. Doch dit is niet de weg door Hem geordineerd.
Daar moet gezaaid worden!
Zie het bij deze Samaritaansche die tot Jezus kwamen. Zij waren een oogst. Maar die kwam niet, dan nadat er onder hen gezaaid was.
Dat was geschied door de Wet en Profeten van het volk Israël. De Samaritanen toch waren een volk, dat geboren was uit eene vermenging van Joden en Heidenen. Daardoor waren de wet en de Profeten van de Joden eenigszins onder hen bekend. En daardoor ook wisten zij dat er een Messias komen zoude. Daar leefde onder hen eene Messias verwachting. Daarom kon de Samaritaansche vrouw tot Jezus zeggen bij de fontein: „ik weet dat de Messias komt.” Zij en haar volk wisten dit, omdat wet en profeten niet geheel onbekend onder hen waren.
Deze waren dus de zaaiers geweest. Hun prediking was ook onder hen gezaaid. En die prediking was een prediking van het Woord Gods. Dit toch is het zaad door Hem verordineerd. Waardoor de zondaar wordt geroepen en wedergeboren, de wedergeborene tot Christus wordt geleld door het geloof, en de geloovige in heiligmaking wandelt.
Deze zaaiers waren de eerste zaaiers geweest. Daar was nog een tweede bijgekomen. Dat was de Samaritaansche vrouw die Jezus had gevonden. Want door haar mond werd deze schare bewogen om uit te gaan. Zij had ook het woord gezaaid. En toen was er nog een derde gekomen. Dat was Jezus zelf. Want toen de schare bij Hem kwam, geloofde zij door Zijn mond, dat met onweerstaanbare kracht in hun hart gedrongen was.
Aldus waren er drie verschillende zaaiers werkzaam geweest, aleer de oogst was binnengehaald.
Daar moet gezaaid worden door de eerste zaaier, zal de zondaar ontdekt en overtuigd worden, zal hij verlegen en heilbegeerig worden. De wet moet worden gezaaid. Door de prediking der wet moet er plaats gemaakt voor en behoefte gewekt worden aan Christus. Gelijk voor deze Samaritaansche wet en profeten de eerste zaaiers waren geweest.
Daar moet gezaaid worden door de tweede zaaier, zal de overtuigde zondaar tot Christus geleid worden. Bij de wet moet het evangelie verkondigd worden. De Samaritaansche vrouw was een predikster van het evangelie, omdat zij Jezus verkondigden. Deze zaaier is noodig, gelijk voor de Samaritanen deze vrouw de tweede zaaister werd.
Daar moet gezaaid worden door den derden zaaier, door den Heere zelf, zal de zondaar waarlijk vrede vinden. Hij moet het zaaisel vruchtbaar maken, gelijk Hij zelf tot de Samaritanen gesproken heeft.
Hoe klaar zien wij hier, dat de Dienaar des Woords zaaiers moeten zijn van het Woord Gods. Immers die eerste zaaiers waren ook mannen die het Woord Gods zaaiden. Zoo hebben de dienstknechten van Christus niet hun eigen woord, maar het Woord Gods te brengen. Niet een evangelie naar den mensch, maar een evangelie voor den mensch. Zij betreden den akker met het woord: „Maar spreekt de Heere”, zullen zij dat doen, dan moeten ze zelf het zaad kennen. Welke landman toch zaait in zwakte zaad, dat hij niet kent! De zaaier van het Woord Gods zal een rechte zaaier zijn, als dat Woord aan zijn eigen hart is geheiligd, als hij de kracht en het honingzeem van dat Woord heeft gesmaakt.
Maar hij moet ook een man zijn, die het zaad kan onderscheiden en onderzoeken. Zendt de landman wel iemand naar. den akker, die het zaad niet kan onderscheiden van onkruid? Vertrouwt hij dat zaaien wel toe aan iemand die het zaad niet kan onderzoeken?
Zou God dan zaaiers uitzenden, die onbekwaam zijn om het Woord te onderzoeken en te onderscheiden?
Het is volkomen waar, dat Gods Geest zelf dit allereerst moet leeren. Maar het is tevens waar, dat God hen dit ook leert door het onderwijs in Zijn Woord.
Daarom is de school noodig. Daar wordt ook gezaaid. God heeft ons mannen gegeven die het zaad in den akker der studenten zaaien. Is dit welbeschouwd, ook niet een zaaien van het Woord? Worden niet alle vakken, daartoe onderwezen, niet om eigenwijze en opgeblazen domine's te vormen, maar om mannen Gods te kweeken, bekwaam om het zaad te onderscheiden en te onderzoeken?
Zaaien is niet gemakkelijk. Wie zaait wordt met iedere handvol armer en lediger. Zijn voorraad moet telkens worden aangevuld.
Zoo moet God alle zaaiers in Zijn koninkrijk telkens aanvullen door het licht Zijner genade. Maar tevens moeten ook de zaaiers blijven studeeren om voorraad te hebben.
Zaaien is een werken op hope. De zaaier zaait het zaad in den grond, waar het wegzinkt. Opdat de zaaier niet door teleurstelling en uitgestelde hoop ontmoedigd worde, moet hij door den Heere worden ondersteund en door het gebed en de liefde van het volk Gods gedragen worden.
Zaaien geschiedt gemeenlijk in het vroege voorjaar. Zoo is de lente des levens de geschikste tijd om het zaad te ontvangen. Op den frisschen, jeugdigen leeftijd moet er gestudeerd worden, omdat dan de vermogens van geest en verstand het krachtigst werkzaam zijn.
Doch daar was ook een tweede zaaien. Dat was de Samaritaansche vrouw. Dat zegt ons, dat allen die God vreezen zaaiers moeten zijn. Gij ouders en voorgangers, man en vrouw, jongeling en maagd, patroon en arbeiders, meesteres en dienstmaagd, gij zijt geroepen tot zaaien!
Niet dat gij ook allen zoudt moeten prediken en catechiseersn. Maar gij behoort te zaaien, door uw wandel in de vreeze Gods. Door met vriendelijke woorden te spreken. Door uw kinderen in de vreeze des Heeren op te voeden. Door eerlijk en oprecht uw zaken te doen. Door den arbeider zijn loon te geven en uw meesters te dienen in gehoorzaamheid. Door steunpilaren te zijn voor de van God gestelde machten. Voor uw gezin, voor de Kerk en de gemeente. Door de waarheid Gods te zeggen met uw woorden, naardat ieder gaven heeft ontvangen.
Is het geen zondige nalatigheid den kostelijken zaaitijd te verwaarloozen? Doet ook de vlijtige landman dit? Is het geen zware verantwoordelijkheid, wel te zorgen voor eigen stichting en genot en de opvoeding der kinderen te verwaarloozen, zich daarop beroepende, dat men toch anderen niet bekeeren kan? Zou de landman een zaaier geen oneervol ontslag geven, die alzoo handelde met het zaad en den akker?
Daar moet gezaaid worden, altijd en overal!
Welk een voorrecht in de lente des levens zelf het vruchtbaarmakend zaad te hebben ontvangen en aan den Heere en Zijn dienst verbonden te zijn. Welk een onderscheiding van den Koning der eere, een zaaier te mogen zijn, zij het dan ook een geringe dienstmaagd.
Wel ons, zoo door onze zaaiing de eere van onzen dierbaren Koning niet wordt bezoedeld, maar verhoogd. Wee ons, zoo door ons zaaisel Gods Naam wordt gelasterd! als wij kwaad zaad zaaien!
Maar wordt er biddend en ijverig gezaaid, dan zal er ook blijdschap worden gesmaakt, omdat er nog een derde Zaaier is. Het is de Heere zelf. Het is tevergeefs als Paulus plant of Apollis nat maakt. God moet den wasdom geven. Dat zal Hij doen, omdat Hij het beloofd heeft. Zijn werk is de reden van de blijdschap van den zaaier. Als Zijn werk ontbreekt, ontbreekt ook de vreugde waarvan de text spreekt. Maar waar Zijn werk gezien wordt, daar wordt deze vreugde geboren. Letten wij daarop ten tweede, als wij onderzoeken: de reden der blijdschap.
II.
Wat is de reden van de blijdschap waarvan de text spreekt? Deze eenvoudige waarheid, dat het zaad opkomt. Hoe tintelt het hart van iederen zaaier, als hij de frissche groene spruitjes boven de aarde ziet komen. Het bewijst dat het zaad gezond is opgekomen.
Wij zien het bij deze Samaritanen. Bij de uitverkorenen onder hen was het uitgestrooide zaad ontkiemd.
Wat is dit ontkiemen en opkomen van het zaad?
Dat is als de zondaar een heldere zielekennis krijgt van zijn verloren staat voor God. Dan gaat zijn zielsoog open en wordt hij arm in zichzelf.
Dan wordt hij overtuigd, dat hij zelf in zijn verloren staat geen verandering brengen kan. Dat hij nooit door een Evangelisch werkverbond met God zal bevredigd worden.
Dan komt er in zijn hart een hartelijk toestemmen, dat God rechtvaardig zoude zijn, als God hem onder den vloek Zijner wet deed te gronde gaan.
Dan komt er in zulk een hart een oprechte lust om de zonde te haten en te ontvlieden en zich te bekeeren tot den Heere.
Als zoo het zaad ontkiemt, dan komt er een bidden en zoeken om genade. Een kennisneming van den Borg en Zaligmaker Christus.
Dan wordt de schoonheid, de beminnelijkheid, de dierbaarheid van Jezus gezien.
Tot Hem gaat dan het hart uit in behoefte, In begeerte. In hartelijke liefde.
Dat zien wij hier bij deze toesnellende Samaritanen. Zij hadden belangstelling voor en behoefte aan Jezus. De reden tot blijdschap was, dat zij alzoo tot Christus kwamen. Dat zij Hem noodig hadden. Hem straks zouden erkennen als de ware Messias. Als het zaad opkomt, trekt de aar naar de zon. Alzoo deze Samaritanen. Zij trokken naar de Zon der Gerechtigheid.
Dat was de reden van hartelijke blijdschap voor den zaaier en den maaier.
Het is verblijdend voor de zaaiers aan de school dat door hun zaad mannen worden gekweekt versierd met gaven en wetenschap.
Maar de blijdschap wordt volkomen, als deze mannen, zelf ook een hart hebben waarin het zaad is opgekomen, zoodat daarin woont een brandende begeerte naar Jezus en een vlammende liefde voor Jezus.
Het is verblijdend, als door den Dienst des Woords de Kerk zich uitbreidt. De Gemeenten sterker worden. De School bloeit.
Maar de blijdschap wordt volkomen, als zondaren zich als verlorenen leeren kennen. Als er veel levendige behoefte aan Jezus in de Kerk wordt gevonden. Het is verblijdend, als door den Dienst des Woords de uiterlijke zonden worden afgebroken. Als er in de samenleving des volks een wandelen naar Gods Woord openbaar wordt. Maar voor de eeuwigheid is het niet genoeg.
Dan wordt de blijdschap volkomen, als de zondaar als een boeteling leert schreien om genade. Als er waarachtige bekeering wordt gezien. Als er dit gekend wordt:


Toen mij Gods Geest aan mij zelf had ontdekt,
Toen werd in mijn ziele de vreeze gewekt.
Toen voelde ik, wat eischen Gods heiligheid deed.
Toen werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed.
Toen vluchtte ik tot Jezus!


O, is dat niet verblijdend als het zaad zoo ontkiemt? Tintelt er dan niet iets van hemelsche zieleweelde in het hart van zaaier en maaier?
Die blijdschap zal niet achterblijven. Het zaad zal ontkiemen en opkomen, zoo er biddend en ijverig wordt gearbeid. God is getrouw. Dien Hij geroepen heeft, heeft U niet tevergeefs geroepen.
Dat wekke ons op tot blijmoedig arbeiden in School en Kerk. Dat vure ons aan om School en Kerk te steunen met gaven en gebed. Dat beziele ons en beure ons op, als wij moeten arbeiden onder veler verachting en onder veel teleurstelling.
Want het zaad ontkiemt en komt op onder Maartsche buien en brandende zonneschijn en krachtige Noordenwind. Zoo is het in het hart en in de Kerk, in de school en in den Dienst des Woords.
Het zaad ontkiemt langzaam en groeit voorzichtig in de natuur zoowel als in de genade.
Doch dit alles ontmoedige niet. De gedachte dat zaaier en maaier zich zullen verblijden, wekke op, vure aan, beziele tot, getrouw arbeiden en ootmoedig gebed, tot geduldig wachten en gedurig verbeiden.
Want dit is waar, en wij zingen het, tot onze bemoediging:


Die hier bedrukt met tranen zaait
Ps. 126 : 3.


Wanneer wordt nu die blijdschap gesmaakt? Eenvoudig als er gemaaid wordt. De maaitijd is de vreugdetijd. Wat is hier de maaitijd? De Schrift spreekt over maaien daarmede bedoelende de voleinding der wereld en de geheele toevergadering der uitverkorenen.
Doch daarop wordt in het verband van den text niet gezien. Immers Jezus spreekt onzen text naar aanleiding van het komen der Sam. tot Hem en dat deze in Hem geloofden.
Dus is het maaien hier het afgesneden worden van den ouden wortel en het tot ruimte komen van een ziel. Het vrede vinden van een hart. Het vrij worden in de gerechtigheid van Christus. Het gelooven in Christus.
Het woord maaien is van een woord dat zomer beteekent. Het wordt meestal gebruikt van het maaien van zomergraan. Zoo is hier het geestelijk maaien, de zomertijd. Dat is de tijd wanneer de zondaar in Christus gerechtvaardigd wordt.
Zoo was het bij de Samaritanen. Zij gingen heilbegeerig tot Jezus, waren toen voelende en vragende zielen.
Maar zij kwamen er juichende, in zomerweelde, vandaan. Als zij terugkeeren, dan jubelen ze het de Samaritaansche vrouw tegemoet: „Wij gelooven niet meer om uws zeggens wil, want wij zelven hebben Hem gehoord en weten dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld.”
Zie dat is het oogstlied. De zang, die er ruischt in ieders hart dat met den Heere wordt vereenigd. Dat zingt:


Toen vluchtte ik tot Jezus. Hij heeft mij gered.
Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet.
Mijn heil, en mijn vrede, en mijn leven werd Hij!
Nu ken ik de waarheid, zoo diep en gemis,
Dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.


Zou niet de zaaier en de maaier zich daarin mede verblijden? Doortrilt niet hun ziel, hun rechte heldenziel, dan niet van blijdschap en vreugde?
Niet de lof der menschen, niet de wierook der wereld, niet een gemoedelijk oogenblik, niet ras vergoten tranen, zijn de bodem waaruit de blijdschap ontspringt.
Maar dat arme zondaren Christus vinden als hun Borg en Koning. Dat Gods volk in Hem bevestigd en gebouwd worde.
Want daarin krijgt God alleen de eere. Daardoor wordt onze dierbare Koning verheerlijkt. Dat zijn parelen voor Zijn kroon. Dat zijn trofeën voor Zijn overwinning. In de veelheid der onderdanen is des Konings heerlijkheid.
Het is verblijdend, als van de school mannen komen die bekwaam zijn den tegensprekers den mond te snoeren. Mannen, die van die slappe zoetigheid, van een Bediening des woords zonder zout, van een zaad zonder pittig meel, niets moeten hebben. Maar die één stuk gespreid beginsel zijn. Die met beide wederstaan op, en van ganscher harte toegedaan zijn het beproefde beginsel der vaders van de scheiding.
En daarin wordt dan de blijdschap van de zaaiers in School en Kerk volkomen, als de harten dezer mannen tintelen van de liefde van Christus. Als deze discipelen rechte Christuspredikers zijn voor arme zondaren. Als zij in alle hoeken des lands, ja in de geheele wereld verspreid, het vaandel des kruises planten.
In de zekere hope op die blijdschap mogen wij voortarbeiden. Wij zaaien het zaad in de vore. God van den hemel zal het doen ontkiemen en vruchten doen dragen. Laboremus! Laat ons arbeiden! In het vaste geloof dat nooit het zaad tevergeefs zal zijn.
Die bemoedigende hope leve in het hart van de Leeraren der school. Zij sterke het hart van de broeders studenten die zich tot zaaien en maaien voorbereiden. Zij geve ons blijmoedig te arbeiden in de dagen die ons wachten. Zij vure ons allen aan in liefde en gebed, in het vaste geloof, aan de zegepraal van de zuivere, ouderwetsche Bediening des Woords.
Zaaien en maaien zullen zich tesamen verblijden. Dat is dubbele blijdschap, en gezamentlijke blijdschap.
O, zaaier, wees niet afgunstig op den maaier. Gij, maaier verhef u niet boven den zaaier.
Gij, maaier, bedenk, dat na u een maaier komt. En gij maaier, dat voor u een zaaier is geweest.
„Daarom gij Leeraars van het Evangelie, wordt niet moede in uwe Bediening. Wijst steeds meer met moed, ijver en leven op Christus als de ware gerechtigheid. Lijdt getroost alles wat u daarom van de booze wereld wordt aangedaan. De grootheid van het loon der genade voor u is zulk een ijver en zulk een geduld wel waard.”
Doel is reeds in ons eigen hart het zaad des Woords ontkiemd en tot vruchtdragen gerijpt? Die vraag komt tot ons allen. Want wij allen reizen naar de eeuwigheid. Zijn wij reeds arme zondaars geworden? Is er reeds een zalig heimwee naar Jezus in onze ziel geboren? Zijn wij geoogst, dat is, in Christus vrijgeworden?


Of zijt gij nog een vreemdeling voor God en uw hart?
Kent gij geen schuld en gevoelt gij geen smart?
Vraagt gij niet: mijn ziele doorziet gij uw lot?
Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?

O, besef het dan wel, dat de wijzer van uw levensklok ieder oogenblik het woord: eeuwigheid kan aanwijzen. Bid God dat Hij het zaad des woords vruchtbaar in u make.
Bekommerde zielen, uw weg is vaak een klachtenweg. Uw zielsbegeeren is, die blijdschap van den text te kennen voor uw eigen hart.
O, zoek die niet in u zelf. Maar in Hem Die de Rotsteen des Levens is.
Volk des Heeren, dat uw blijdschap zuiver zij. Niet die zelfzuchtige vreugde waarin gij voor uw hart het goed hebt. Maar de gezamentlijke vreugde.
Welk eene bemoediging in kruis en druk, te weten, in het vaderhuis is verzadiging van vreugde, boven in het nieuwe Jeruzalem, Komt gaan wij dan voort met dit Pelgrimslied in het hart;


Nu reis ik getroost onder 't heiligend kruis.
Naar 't erfgoed daar boven, in 't Vaderlijk huis.
Mijn Jezus geleid mij door de aardsche woestijn,
„Gestorven voor my”, zal mijn zwanenlied zijn. Amen.

Ds. K. Zuidersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1921

De Wekker | 4 Pagina's

De blijdschap van Zaaier en Maaier

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1921

De Wekker | 4 Pagina's