Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veronderstellen 26

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veronderstellen 26

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar niet alleen de Heilige Schrift ook onze Gereformeerde vaderen verzetten zich tegen de gedachte, dat Paulus en elk uitverkoren kind van moeders lijf aan een zaad der wedergeboorte zou bezitten, gelijk in de Geref. kerken wordt geleerd. (Zie Band des Verbonds. Zie ook Heraut van 21 Jan. 1917, waar gezegd wordt, dat de vraag of Paulus van moederslijf af het zaad der wedergeboorte ontvangen had, eer in bevestigenden dan in ontkennenden zin is te beantwoorden.) Nu willen wij een tweetal godgeleerden hooren, die onder ons volk volkomen vertrouwen hebben nl. Calvijn en Brakel. 't Is opmerkelijk, dat, wanneer de richting van het verbondsmethodisme in de Geref. Kerken een of ander ouden schrijver aan kan halen, zij dit niet zonder enthousiasme doet. En werkelijk heeft deze richting al hier en daar de gedachte gewekt, dat in den bloeitijd van het Gereformeerd kerkelijk leven in ons vaderland de leer der veronderstelde wedergeboorte algemeen werd beleden, en dat door inzinking van het geestelijk leven de kerk toen deze rijke troostleer van het genade-verbond heeft losgelaten. Dit is nu wel heel slim bedacht, waarbij men zich zelf dan tevens den palm in de hand legt te behooren tot de dieper ingeleide kinderen Gods en zijn kerk tevens een hoog geestelijk cachet geeft, maar wij laten ons nu nog niet door een slimme zet van de wijs brengen.
Ik kan bijv. begrijpen, dat, wanneer iemand de dissertatie leest van wijlen Ds. G. Kramer — Het verband van doop en wedergeboorte — een studie, geschreven onder den reusachtigen invloed van den promotor Prof. Dr. A. Kuyper, — eenigszins aan het twijfelen raakt, of de leer der veronderstelde wedergeboorte niet de leer der kerk was in den bloeitijd der Geref. theologie. Kramer haalt bijv. Calvijn aan, die in zijn Institutie deze uitspraak doet „dat nl. de kinderkens worden gedoopt tot bekeering en geloof, dat zij later hebben zullen, van welke beide gaven het zaad door de verborgene werking van den Geest reeds in hen is, schoon de gaven zelve hare gestalte nog niet hebben.” (4 : 16—20).
Dat is nu een van die reclameuitspraken, waarmede de Neo Calvinistische richting zich sterk maakt en dan redeneert Kramer aldus: „volgens dit antwoord wil Calvijn geen wedergeboorte eerst door of in den doop, noch ook daarnà gewerkt, maar eene die aan den doop voorafgaat en door deze verzegeld wordt (bladz. 146). Verder bladz. 148. „Zoo is het Calvijn dan eindelijk gelukt overeenstemming te verkrijgen tusschen den kinderdoop en de algemeene sacraments- en doopsleer. Ook bij de kinderen is geloof, ook bij de kinderen een gerealiseerde genade, niet slechts zondevergeving, welke buiten hen bestaan kan, maar ook wedergeboorte, die in hen geschiedt, beide in de gemeenschap met Christus, de inlijving in Zijn lichaam gegrond”. En dan besluit Kramer aldus: Derhalve komen wij bij Calvijn tot deze eindconclusie: Ook in de kinderen, leert hij, is de doop een verzegeling van de belofte en gave Gods der wedergeboorte, welke blijkens den eisch des geloofs reeds vooraf aanwezig moet zijn. Dat deze als wedergeboren kinderen te beschouwen zijn leert ons het verbond. Want wie in het verbond opgenomen dus verbondsheilig zijn, moeten voor wedergeboren gehouden worden, tenzij het tegendeel blijke.”
Hier wordt dus met een beroep op Calvijn de leer dor veronderstelde wedergeboorte verdedigd. Te begrijpen is, dat menigeen òf nu aan het wankelen en en twijfelen komt òf met niet geringe pretentie zich er op laat voorstaan, dat de leer der Geref. Kerken gedekt wordt door het gezag van een man als Calvijn. En wanneer dan Prof. Dr. H. H. Kuyper nog enkele aanhalingen uit den Emdenschen Catechismus, en uit den Catechismus van Micron, òf uit Ursinus Schatboek òf uit Brakel's Redelijke Godsdienst er aan toevoegt, wel, dan kan ik zoo begrijpen, dat menigeen in de war wordt gebracht. Ik heb dit gemerkt aan een tweetal studenten van de „Vrije”, met wie ik sprak, die er zich op beroemden, dat de leer der veronderstelde wedergeboorte de vertolking was van wat door de Gereformeerde vaderen als Calvijn, Ursinus. De Brès, Brakel e. s. was geleerd. Hoe eenzijdig men echter in deze aanhaalt en aldus voortredeneert, kan uit het betoog van Kramer blijken, wanneer hij zich beroept op Calvijn.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Veronderstellen 26

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Wekker | 4 Pagina's