Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 2

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten; maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.” Gen. 2 : 16, 17.

Dit is het eeuwige leren, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.
II.
Was vóór den val dit het eeuwige leven, dat de mensch God kende, God-Drieëenig als den zijne; zou de mensch door getrouwheid voortgevaren zijn van heil tol heil, zoodat het eeuwige leven als voortgevloeid zou wezen uit het leven, waarin God hem schiep, toch was dit leven op zichzelf het eeuwige leven nog niet. Ware dit het geval geweest, de zonde, en daarmede de dood, had niet tusschenbeide kunnen komen. Als de Schrift toch spreekt van eeuwig leven, dan bedoelt zij onverwoestbaar, onvergankelijk leven, dat niet sterven kan, maar dat blijft uit, door en tot God, en dat zijn hoogtepunt vindt in het „eeuwig, altijd met den Heere wezen”. Dit nu kan niet gezegd worden van het leven, waarin God Adam schiep. Adam kon vallen, d. i. hoewel hij als schepsel zou blijven, hij kon het leven met God en tot God verliezen. Hij kon dat, hij behoefde het niet.
Als de Heere, souvereine Schepper, aan zijn schepsel het proefgebod geeft, dan geeft Hij dat niet, opdat de mensch vallen zou. Deze gedachte is en blijft, hoe men ook redeneere uit het besluit Gods, eene gedachte, die Gode-onwaardig is. „Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!” Als Hij den mensch het proefgebod geeft, dan doet Hij dat, om den mensch, dien Hij als vrij schepsel schiep, te beproeven. En wanneer de mensch valt, dan kan niet gezegd worden, dat hij valt door het proefgebod. Dit zou zoo wezen, als God den mensch had geschapen met neiging tot de zonde, onbekwaam om der verleiding weerstand te bieden.
Maar God heeft hem goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, niet in een staat van niet weten van Gods heiligen wil, maar van ware kennis; niet in een staat van zondigheid, maar van reinheid; niet met overhelling tot de ongerechtigheid, maar met toewijding aan den Heere. En in dien staat geeft de Heere den mensch het proefgebod. In zulk een staat, waarin het hart als van nature vereenigd is tot de vreeze van 's Heeren Naam, zoodat denken, gevoelen en willen niet anders bedoelen dan God en Zijn dienst, Zijne verheerlijking.
Zou in zulk een staat het proefgebod ten val moeten zijn?
Neen, de mensch kon staande blijven. Laten wij dat goed vasthouden, opdat de val des menschen ons niet maar zij een belangrijk feit in de leidingen Gods met Zijn schepsel, in welke leidingen Hij zoekt Zijne verheerlijking, doch dat onze val, let wel onze val, ons worde tot schuld, tot schaamte, tot diepe verootmoediging!
Wij zijn gevallen, hoewel wij niet behoefden te vallen!
Wat Johannes getuigt in zijn eersten brief (5 : 3): „Zijne geboden zijn niet zwaar,” is toch ook van toepassing op het proefgebod.
Niet zwaar! God gaf den mensch alle boomen des hofs tot zijne spijze en verlustiging, slechts één boom onthield Hij hem, dien eenen, dien de mensch niet noodig had. Keur van vruchten en spijzen overigens in het paradijs! Geen lichamelijke honger kon daarom den mensch heendrijven naar den boom der kennis des goeds en des kwaads, want overal omringde hem de overvloed.
Niet zwaar! Gods gunste was hem goed en zoet!
Het heeft Gode behaagd met den mensch in verbond te treden. Hij heeft als het ware tot hem gesproken: „Hieraan wil ik u beproeven, of gij Mij vrijwilliglijk zult liefhebben; of gij Mij vrijwilliglijk als uw eenigen waarachtigen God zult bekennen; of de vreeze Mijns Naams u het hoogst, het eenigst zal zijn.”
Zoo legde de Heere het eeuwige leven in de hand des menschen in het werkverbond, dat Hij oprichtte met hem.
Aan de andere zijde echter — den dood!
Ook dezen kon de mensch kiezen. En als hij dien koos, zou hij hem vrijwillig kiezen.
Da groote vraag, langs den weg van het proefgebod op te lossen, is dus deze; Zal de mensch als vrij schepsel geplaatst voor de keuze: God of den satan, de zonde of de gerechtigheid, het leven of den dood, den Heere verkiezen tot zijn deel of Hem verwerpen?
En nogmaals leggen wij er den nadruk op, dat de positie, waarin de Heere den mensch schiep, heenwees naar eene Gode-gevallige keuze. De mensch staat niet tegenover het proefgebod met twijfeling in het hart, vragende: Wat moet ik doen? Hij staat er niet tegenover als een, die niet weet, wat goed of wat kwaad is. Zeker, hij kent de zonde nog niet uit de ervaring, hij heeft de zonde in haar smartelijkheid nog niet leeren kennen. Maar dit weet hij: God gehoorzamen is het goede, Zijn wil te weerstreven het kwade. En ook weet hij, wat aan de overtreding van Gods gebod verbonden is n.l. de dood. „Gij zult den dood sterven” heeft de Heere gezegd, d. i. gij zult zekerlijk sterven. Men is het er niet over eens, of er in het paradijs, ten opzichte van den mensch natuurlijk niet, maar dan toch in betrekking tot het dier een stervensproces geweest is. De een verwerpt deze gedachte ten eenenmale, de ander vindt er wat vóór te zeggen. Wij voor ons verklaren gaarne, dat wij niet in staat zijn het uit te maken. Voor beide is iets te zeggen. Maar hoe het ook zij, het woord, de bedreiging des Heeren op de overtreding van het proefgebod is voor den mensch geen zinledig woord geweest, zoodat hij tot overtreding komende, niet weten zou, wat zijne overtreding hem bracht. Hij heeft, hoe dan ook, geweten, wat „sterven” beteekende.
Dit geeft o. i. aan de bedreiging eene bijzondere waarde. Zij komt, zoo beschouwd, ons voor als eene Goddelijke raadgeving, eene Vaderlijke vermaning, eene vingerwijzing des Heeren, den God van liefde, die Zijn schepsel daarmede henen wijst naar hetgeen tot zijn waarachtig heil strekt. In deze bedreiging ligt opgesloten de belofte des levens!
Is dan het proefgebod zwaar? Of heeft de Heere den mensch er voor geplaatst, zonder dat deze wist, wat het behelsde? Heeft Hij den mensch dat proefgebod ten val gezet, opdat hij struikelen zoude? Neen, het bedoelde het eeuwige leven in de zalige gemeenschap van den gelukzaligen God.
En als de mensch het gebod, dat ten leven was, overtreedt, dan doet hij dat vrijwillig, want noch zijn aard, noch zijn God dwingt hem er toe. En niet alleen vrijwillig, maar ook moedwillig, want hij weet, wat straf de Heere op de overtreding heeft gesteld.
Wij belijden dit. Laat het ons ook gelooven, d. i. met ons gansche hart, met heel ons verstand, uit de volheid des gemoeds het aannemen met toepassing op onszelf. Want het gaat bij de bespreking dezer dingen niet om Adam als persoon, maar om hem, als representeerend, als vertegenwoordigend hoofd van heel het menschelijk geslacht. Het zij ons duidelijk, dat aan het „Adam viel en ik in hem”, voorafgaat: „Adam stond in den staat der rechtheid en ik in hem.” En de vraag: hoe stond Adam tegenover het proefgebod? moet voor ons omgezet worden in de vraag: hoe stond ik tegenover dat gebod?
En dan blijft ons geen ander antwoord over dan wat hierboven omschreven is, n.l. „ik stond er zóó tegenover, dat ik wist, wat het beteekende, en ik volbrengen kon, wat het eischte.”
Eerst dan zullen wij in waarheid iets kunnen verstaan van onzen diepen val, van de grootte onzer zonde en schuld.
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1921

De Wekker | 4 Pagina's