Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 4

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Toen werden hun beider oogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten.” Gen. 3 : 7.

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.
In den staat der rechtheid geen schaamte van mensch tegenover mensch, van mensch tegenover God. Rein van ziel en dus ook rein van lichaam; rein van geest on dus rein van mensch-zijn, zóó stond de mensch, met zuivere kennis zijner verhouding tegenover den Heere en zijnen naaste, rechtvaardig, heilig! Zonder schuld, zonder aanklagend geweten, wandelt hij in liefde en vrede met zijnen God.
Heerlijke staat!
Als de mensch valt — en dat is mogelijk; het proefgebod spreekt van die mogelijkheid, al is de val geene noodzakelijkheid voor den menschalsrecht-geschapen schepsel naar het beeld Gods, — als de mensch valt, dan zal zijn val ontzettend zijn 1 Hoe hooger staat, hoe dieper val! De vrede zal wroeging worden; de gelukzaligheid, volheid van heil, rampzaligheid, volheid van ellende!
En de mensch is gevallen!
Vraagt ge, hoe het mogelijk was? — Wij kennen de geschiedenis van den val uit Genesis 3. Wij lezen daar, hoe de slang listiger was dan al het gedierte des velds en hoe zij zeide tot de vrouw: „Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?” Tot de vrouw komt zij, tot haar, die het gebod des Heeren niet uit Gods eigen mond vernomen had, maar toch dat gebod kende uit Adams mond, het kende evengoed als Adam. Zij herhaalt dan ook het gebod, al is het, dat wij moeten opmerken: niet zuiver! eenerzijds verzacht, anderzijds verscherpt. Verscherpt in de woorden: noch die aanroeren, welke aanvulling wij in Gen. 1 : 27 niet vinden; verzacht in het veranderen van: gij zult den dood sterven (straf), in: opdat gij niet sterft (gevolg). Hebben wij hier alreede de werking der zonde te zien in dat niet juist weergeven van 's Heeren woord? Zeker wel, waar Eva zich zelfs niet had mogen inlaten met iemand of iets, dat eenigen twijfel aan Gods waarheid liet doorschemeren. En als de slang dan ook het woord des Heeren eene uitlegging geeft, waarin de dood wordt uitgeschakeld, en het eten van de vrucht van den verboden boom wordt voorgesteld als het middel om te verkrijgen, wat God den mensch onthield nl. dat hij als God zoude zijn, kennende het goed en het kwaad, dan ziet Eva den boom aan en zijne vrucht, dan ziet zij dien boom goed tot spijze, een lust voor de oogen, begeerlijk, om verstandig te maken. En zij neemt, en zij eet, en zij geeft ook haren man met haar, en hij eet.
In sobere bewoordingen geeft ons de H. Schrift het verhaal van 's menschen val d. i. van het loslaten van, het zich stellen tegenover, het verliezen van God. Verklaren, hoe de zonde is ingeslopen in het toch reine hart van Gods kinderen, doet zij niet. En hoe psychologisch (zielkundig) de satan ook te werk gaat, gelijk ons de waarheid Gods de verleiding kennen doet — de vraag, hoe de zonde haar weg vond tot en in den mensch is met op te lossen.
Maar, gesteld, dat wij die vraag konden beantwoorden, zou dit iets veranderen aan het feit van den val? Wij staan hier voor eene niet te peilen diepte en dat moeten wij doen met het woord van een Daniel: Heere, bij U is de gerechtigheid, bij ons de beschaamdheid der aangezichten. Er is geene verklaring voor onzen val. Zeker, wel daarvoor, dat Eva van den vrucht des booms heeft gegeten! Dat was de vrucht der begeerlijkheid en van de begeerlijkheid getuigt de apostel Jacobus (1 : 15) „De begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde, voleindigd zijnde, baart den dood.” Hoe nu die begeerlijkheid in 's menschen hart is ingekomen, ligt in het duister. Maar, zij is er ingekomen en heeft, zelve zonde, de zonde gebaard. Vóór de daad, vóór het woord, de gedachte, de overlegging des harten. De uitwendig zichtbare overtreding is vrucht van het innerlijk verderf. Adam en Eva, wij zijn gevallen, omdat wij van binnen gevallen waren. Met het hart was God verzaakt, Zijn heilige wet geschonden, Zijne liefde vertreden, vóór met de daad, de zoo sprekende daad, tot God werd geroepen: „Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust!” Als Eva het oor neigt tot den satan, als Adam luistert naar de vrouw, wanneer zij hem biedt van de vrucht, dan is de val er reeds en noodwendig, omdat de mensch toen alle steunpunt verloren had, moest hij door-vallen en het verbond met zijnen God volkomen verbreken. Geest en ziel en lichaam; kennen, gevoelen en willen — 't was al verstrikt!
Opmerkelijk is de kracht der begeerlijkheid! Als zij post gevat heeft in het hart, maakt zij den mensch gelijk aan den nooit te verzadigen vrek, wiens handen naar grijpen, wiens vingers naar tellen staan. Bezitten, wat de begeerlijkheid ons als begeerig voorstelt, is het eenige, waarop het denken zich richt, dat der verbeelding tot onderwerp strekt. En zij laat geen plaats voor andere, betere overleggingen. Die worden op zijde geschoven. Straks, als men verkregen heeft, wat men wenschte, dan zal men aan dat andere wel denken. En men vergeet het gebod, men vergeet zijne… kennis! Men gaat over en door alles heen op het doel aan! De eerzuchtige om eer, de wellustige om wellust, de geldgierige om geld te verkrijgen. Hoe schittert het doel! Is het geene werkelijkheid, dat ideaal? Op zijde, dat ik het grijpe!
„Uwe oogen zullen geopend worden, ten dage als gij daarvan eet en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad!”
Zoo sprak de satan en de mensch staarde, staarde op die gewaande heerlijkheid, staarde zóó, dat hij alles, ook zijn God, vergat. De begeerlijkheid deed hem de hand uitstrekken en grijpen en met de vrucht naar den mond brengen.
„Toen….. werden hunne oogen geopend.”
Maar anders, dan satan het hun had voorgespiegeld.
„Hun beider oogen werden geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren!”
Schrille tegenstelling tusschen doel en uitkomst, tusschen ideaal en werkelijkheid! Hun beider oogen werden geopend en ja, zij kenden nu het goed en het kwaad, maar niet, omdat zij als God waren. God kent het goed en het kwaad krachtens Zijn goddelijk weten, doch niet, omdat in Hem èn goed èn kwaad zoude zijn, zoodat wij van eene ervarings-wetenschap bij den Heere zoude moeten spreken; de mensch kent goed en kwaad uit de ervaring door den val. Vóórdien was het kwade hem niet anders dan het niet-goede. Nu heeft hij het kwaad leeren kennen. Hij heeft het gedaan en hij moet er de bitterheid van proeven. Goed en kwaad! En de herinnering aan het goede maakt de bitterheid van het kwade nog bijtender.
„Zij werden gewaar, dat zij naakt waren I”
De staat der rechtheid kent geen schaamte, van dien der ellende is zij het teeken. Dat kennen, dat gewaarworden der naaktheid wijst ons op eene totale omkeering in den mensch. Na hetgeen wij daarover schreven in de beide vorige nummers behoeven wij daarbij niet lang stil te staan. Is het „zich niet schamen” bewijs der reinheid, der onschuld; het „gewaar worden, dat zij naakt waren” is bewijs van schuld, van ongerechtigheid. Er is geen ongestoorde verhouding meer tusschen mensch en mensch, en mensch en God. Daar ligt zonde, overtreding van de door God getrokken lijn, missen van het doel, waartoe de mensch geschapen was, tusschen; de eerste en de tweede tafel, de geheele wet is verbroken! Daar woelen driften, nog wel niet dadelijk doorbrekend, maar daar woelen driften door de ziel, door het lichaam, driften, onheilige driften, die de mensch niet bezat in den staat der rechtheid en die ook mogelijk terstond na den val niet door hem als zoodanig werden herkend en toch — zij beroerden den ondergrond van zijn zieleleven. Driften tegen den Heere, tegen den naaste, tegen zichzelf. Nu, nu de zonde er is kan er van „vleesch” in den ongunstigen zin gesproken worden, waarin de Schrift zoo menigmaal er van spreekt. Dat doet de naaktheid zien; dat doet de oogen neerslaan; dat doet zich, in zekeren zin, niet thuis gevoelen bij den naaste, zoodat, zonder de weerhouding Gods, Adam en Eva uit elkander gegaan waren om alleen, alleen te zijn, om maar niet gezien te worden; dat doet den mensch vluchten voor God.
Uitgetogen is het kleed der onschuld!
En nu — naakt voor elkander, naakt voor God!
„Dat kan niet, dat mag niet! Hoe zult ge bestaan voor elkander, voor den Heere?” spreekt de stem van het geweten, dat als de balans van het recht Gods aanwijst, dat het evenwicht verloren is; het geweten, dat overtuigt van zonde, dat herinnert aan de dreiging en heenwijst naar de straf; het geweten, dat herinnert, aan hetgeen was en scherp het licht laat vallen, op hetgeen is.
En de mensch kan niet meer terug. Terug! wil zeggen: naar God! En dat is de doodt En terug tot den naaste in zijne naaktheid, dat is wroeging op wroeging. En toch moet hij met zijnen naaste leven; dat heeft de Heere gewild, in hem gelegd.
Dan die deelen des lichaams, die in den staat der rechtheid de eenheid des vleesches van man en vrouw, heilig, onzondig, onbevlekt en onbesmet dienden en dat nu zóó niet meer kunnen, bedekt; want die deelen wijzen terug naar reinheid, zij wijzen op ongerechtigheid! Het vleesch begeert tegen den geest!
„En zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten.”
F. Lengkeek

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 4

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1921

De Wekker | 4 Pagina's