Veronderstellen 30
Voorop ga natuurlijk de uitspraak van Calvijn. Hij heeft zijn stempel op heel de Gereformeerde theologie gezet en hij is aller leermeester geweest. Natuurlijk is het van verhoogde beteekenis, wanneer men ook Calvijn onder de banier der veronderstelde wedergeboorte een plaats kan aanwijzen en daarom heeft men rusteloos in zijn Institutie gezocht naar een uitspraak, die deze leer zou staven.
En ja, eindelijk heeft men nà lang zoeken en lezen gevonden de bekende uitspraak „dat de kinderkens worden gedoopt tot de bekeering en het geloof, dat zij later hebban zullen, van welke beide gaven het zaad door de verborgene werking van den Geest reeds in hen is, schoon de gaven zelf de gestalte nog niet hebben.”
Dit is dan het eenige citaat uit Calvijn, waarmede men zich sterk maakt. Maar dat is dan toch al heel sober en is waarlijk niet een aanprijzing, dat de leer der veronderstelde wedergeboorte zoo kern gezond Gereformeerd is en behoort tot het glorieuse tijdperk der theologie. Immers, wanneer zulk beweren den toets kan doorstaan, dan moesten de bewijzen in de Institutie van Calvijn voor 't grijpen liggen, maar de moeite, die men heeft gedaan en doet, om Calvijn aan zijn zijde te krijgen, spreekt boekdeelen. Wanneer de leer der veronderstelde wedergeboorte werkelijk de parel in het midden is geweest in de 16e eeuw, gelijk de voormannen der „Gereformeerde Kerken” betoogen, dan moest deze leer daghelder in de Institutie van Calvijn uiteengezet worden, maar die dit standaardwerk zonder apriorisme heeft gelezen, weet wel beter.
Wanneer wij nu vervolgens deze uitspraak van Calvijn in haar verband lezen, dan merken wij al aanstonds, dat hij daar een lans breekt met de wederdoopers, die vooral in zijn dagen zich zoo duchtig roerden en met alle geweld zich tegen den kinderdoop verzetten. Het hoofdbezwaar van de wederdoopers was altijd weer, dat kinderen niet gelooven kunnen en dat zij derhalve geen recht hadden op den doop.
Hiertegenover stelden onze Gereformeerde vaderen altijd deze twee motieven. Vooreerst hielden zij vast aan de ordonnantie van het Genadeverbond, en wezen er met nadruk op, dat God het verbond had opgericht met de geloovigen en hun zaad. Reeds onder den dag der oude bedeeling ontvingen de kinderen het sacrament, hoeveel te meer dan onder de Nièuwe Bedeeling, die zooveel rijker de weldaden des genadeverbonds ons voor oogen stelt. Zou deze Nieuwe Bedeeling nu ten opzichte van de kinderen armer zijn, door aan hen te onthouden, wat de Oude Bedeeling hun gaf? Wie begrijpt niet, dat zulk een gedachte met de rijkere en ruimere bedeeling van het genade-verbond onder het Nieuwe Testament gansch in strijd is?
Maar niet alleen wezen de Gereformeerde Vaderen op het genadeverbond, maar zij herinnerden er de Wederdoopers tevens aan, dat niet slechts in de volwassenen, maar ook in de kinderen het werk van de genade des Heiligen Geestes te vinden is. Daarop ziet ook de uitspraak van den Heidelbergschen Catechismus, die o. m. zegt, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd wordt.”
Welnu, ook Calvijn wijst in de bovengenoemde uitspraak er op, dat de kinderen kunnen bezitten de potentie, het zaad des geloofs, en waar nu, zoo zegt Calvijn aan het adres der Wederdoopers de kinderkens de beteekende zaak kunnen deelachtig zijn, hoe durft gij dan te zeggen, dat het teeken hun niet mag gegeven worden?
Ik geloof, dat men te veel is vergeten, hoe de zeer sterke uitspraken onzer Gereformeerde vaderen omtrent de kinderkens moeten verklaard worden in het licht van hun tegenstanders t. w. de Wederdoopers. Men heeft bij die vaderen de leer der veronderstelde wedergeboorte gezocht, terwijl dezen niets anders wilden aantoonen, dan dat het werk van Gods genade ook in de harten der kleine kinderen kan aanwezig zijn om daarmede den Wederdoopers het wapen uit de hand te nemen, dat kinderen niet mogen gedoopt, omdat zij geen geloof bezitten.
Dit zal ons duidelijker worden als wij opslaan „de wortel, de oorsprong, en het fundament der Wederdoopers” van Guide de Brès, opsteller van onze 37 geloofsartikelen.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1921
De Wekker | 4 Pagina's