Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veronderstellen 32

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veronderstellen 32

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zou natuurlijk veel te breed worden, wanneer wij nu nog meer uitspraken onzer beroemde Gereformeerde theologen aanhaalden. Wij hebben gevonden, dat hun sterke uitspraken over wedergeboorte en geloof den kinderkens in 't licht van hun strijd met de wederdoopers dient verklaard. Wie nu op dit ééne punt onze vaderen uitspeelt om de leer der veronderstelde wedergeboorte te handhaven, moge voor zich zelf toezien, of hier het apriorisme niet de voordeur binnentreedt. Nergens leeren onze Gereformeerde vaderen, dat de doop de wedergeboorte onderstelt wel dat ook kinderen wedergeboren kunnen en moeten worden, zullen zij het Koninkrijk Gods zien. Maar het is in strijd met heel hun beschouwing, wanneer men beweert, dat zij de leer der veronderstelde wedergeboorte voorstonden. Immers, wanneer deze leer door hen werd beleden, dan moesten onze Gereformeerde belijdenisschriften met name de 37 geloofsartikelen en de Heidelbergsche Catechismus geen onzeker geluid geren. Deze zijn toch de geschriften, die staan bij den ingang van het Gereformeerd Kerkelijk leven in ons vaderland, en die de gezonde polsslag van de Gereformeerde theologie vertolken. Dat zijn de geschriften, die dateeren uit den bloeitijd, toen de Kerk, gelijk men zegt, zooveel hooger geestelijk en ideeel standpunt innam, Maar men kan in de belijdenisschriften de leer der veronderstelde wedergeboorte niet aantoonen, omdat de belijdenis niet uitgaat van de genade in het kind aanwezig, maar van het verbond Gods en deszelfs belofte aan het kind.
Wie verstaat het nu, dat de Gereformeerde theologen in hun werken de leer der veronderstelde wedergeboorte met warmte zouden hebben gehuldigd en in de belijdenisschriften deze leer zouden hebben verzwegen of slechts bedektelijk zouden hebben genoemd? Waarlijk zulk een contradictie spreekt voor zich zelf. Wanneer onze Gereformeerde Kerk in haar bloeitijd met hart en zinnen de leer der veronderstelde wedergeboorte was toegedaan geweest, als thans de Gereformeerde Kerken, wier belijdenis is „dat het zaad des verbonds te houden is voor wedergeboren”, dan moest heel de leer, zooals die in de belijdenis ontwikkeld is, daarvoor een onwederlegbaar bewijs zijn. Dan moest het in de drie formulieren van Eenigheid nog veel duidelijker en nog meer onomwonden zijn gezegd, dan het thans door de Gereformeerde Kerken is geschied.
Maar eigenaardig, over de confessie hoort men al heel weinig spreken. Blijkbaar is het dus niet diep confessioneel om te spreken van veronderstelde wedergeboorte. Liefst maakt men zich sterk met een uitspraak van een of anderen Gereformeerden schrijver, welke uitspraak gelijk wij zagen in haar verband beschouwd, nog een andere beteekenis heeft. Of men redeneert en filosofeert met het dankgebed uit het doopsformulier. Waarlijk, dat alles pleit er niet erg voor, dat de veronderstelde wedergeboorte zoo kerngezond Gereformeerd is en de krachtige hartslag uit den bloeitijd laat hooren.
Wij gelooven nog altijd, dichter bij de bron te staan en helderder de sprake der Gereformeerde Kerk bij haar optreden in ons vaderland te vertolkan, waaneer wij blijven staan bij het verbond Gods en Zijn beloften. En dat verbond, zoo zeggen Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis, spreekt nooit van de genade Gods in het kind, maar wel van de genade Gods voor dat kind, zegt niet, wat in het kind aanwezig is, maar wel wat aan dat kind verzegeld wordt. Natuurlijk volgt hieruit, wat Calvijn, wat Guydo de Brès, wat Ursinus e a. voorname Gereformeerde theologen betoogen, dat kinderen in hunne prille jeugd worden wedergeboren en het zaad des geloofs ontvangen, maar daarmede hebben zij nog niet geleerd, dat het zaad des verbonds voor wedergeboren dient gehouden te worden. Wie dat doet, maakt een sprong in de redeneering, die met heel de leer onzer Gereformeerde belijdenis en met heel den gedachtegang onzer Gereformeerde Corypheëen in strijd moet geacht.
Ons ontglipt nog altijd het afdoend bewijs, dat de belofte van het genadeverbond recht geeft om te veronderstellen de inwendige genade.
De positiviteit van Gods belofte en Zijn Verbond, en dat negatieve in dat veronderstellen sluiten elkaar uit. Maar wij meenen de juiste toon van het genadeverbond te hebben getroffen, als wij zeggen, dat de belofte niet verzekert de inwendige genade, niet dus de wedergeboorte, maar dat onze volkomen zaligheid in de eenige offerende van Christus staat (antwoord 7 Catechismus). Hierin ligt de kracht en de troost voor het kind en voor den volwassene beide.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Veronderstellen 32

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1921

De Wekker | 4 Pagina's