Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 8c

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 8c

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zoo Ik lust heb in den dood des goddeloozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zijnen weg en leve!” Ezech. 33 : 11.

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.
VIIIc.
Uit het wedergeboren worden door den Geest Gods ontspruit het zich-bekeeren des zondaars. Het ontspruit er uit als uit een wortel. Het nieuwe leven, door den Heere geschonken, is niet de grond, waarin de bekeering gezaaid wordt, om er nederwaarts in te wortelen en straks, er uit levende, opwaarts vruchten te dragen. Stelt men de zaak der bekeering alzoo, dan moet men er toe komen, gelijk menigeen, ook in den laatsten tijd, er toe gekomen is, om zich eene wedergeboorte en dus een leven te denken zonder openbaring, zonder vrucht. Men kan dan jaren wedergeboren zijn, terwijl men maar voortleeft en den dood vruchten draagt. Alzoo komt men er toe, om Paulus, wedergeboren, een welbehagen te doen hebben in de steeniging van Stefanus; wedergeboren, de gemeente Gods te doen vervolgen en de belijders van den eenjgen Naam, onder den hemel tot zaligheid gegeven, te doen dwingen om te lasteren; wedergeboren, uit te doen gaan naar Damaskus, om ook daar de gemeente des Heeren te verstoren. Daaraan voor spinnende, moet men ten slotte komen tot „een geslacht, dat rein is in zijne oogen, doch van zijnen drek niet is gewasschen,” een geslacht, dat zich in meer of minder ernstige oogenblikken sust met: „Het kan nog best terechtkomen; 't is best mogelijk, dat ik toch wedergeboren ben!” Dit is evenwel de taal niet, die de wedergeboorte leert spreken.
De benaming „wedergeboorte” voor de levendmaking van den dooden zondaar is ontleend aan den natuurlijke geboorte. Bij deze denken wij aan het te voorschijn treden van het leven. Er is ook een bestaan van het kind vóór de geboorte. Maar hieraan denken wij echter in het geheel niet, als wij van geboren worden spreken. En zoo is er ook geene gedachte aan een tijd vóór het openbaar worden der wedergeboorte. Dat openbaar worden is de wedergeboorte. Nergens in de Heilige Schrift lezen we dan ook iets, dat duiden zou òf op ontvangenis òf op een embryotoestand 1) van den geloovige. Bij het gebruik van het woord wedergeboorte hebben wij ons te houden aan het geboren worden. Is een kind geboren, dan is het er voor ons en dan openbaart het zich. Zoo is het ook met de wedergeboorte. Is iemand wederom geboren, dan is hij er als wedergeborene en hij zal als zoodanig ook zijn leven openbaren. In het werk der genade is noch misdracht, noch doode vrucht.
Dat leven, dat van Boven is, is naar zijn aard een leven, dat naar Boven is. (In Joh. 3 : 3 spreekt de Heiland van een van boven geboren worden, en de apostel Petrus spreekt (I, 1 : 3, 23) van een naar-boven-geboren worden). Eéne zaak dus, wedergeboorte en bekeering, doch eerst het van, daarna het naar boven! Gelijk nu in den pasgeborene het leven, zoo het aanwezig is, zich openbaart, zoo ook openbaart de wedergeborene terstond het leven, dat hij bezit. Er is een ander kennen, een ander gevoelen, een ander willen aanwezig, dan voorheen. De wedergeborene ziet, hoort, gevoelt, erkent, begeert andere dingen, dan die hij voorheen waarnam en nastreefde. Als „nieuw” schepsel ziet hij den dood in de dingen, die voorheen zijn hart hadden, en hij erkent de werkelijkheid der dingen, die hij tevoren niet achtte. God wordt in de wedergeboorte God voor ons, zonde wordt zonde, zaligheid en rampzaligheid werkelijkheden. Wij zien ons leven in het ontzaglijk licht van de eeuwigheid, in het verblindend licht van de volkomenheid van onzen Schepper en Formeerder, onzen Rechter, den Heilige. Wij hooren Zijn eisch en gevoelen onze straf-, onze doemwaardigheid. Omdat wij kennis van God ontvangen, krijgen wij kennis aan onszelf. Hoewel deze kennis niet omgaat buiten ons verstand en met logische strengheid ons plaats voor de feiten, is zij toch meer dan enkel recht zetten van ons denken. Zij raakt ook ons hart; zij raakt geheel ons zijn. In de wedergeboorte vinden wij in beginsel de verhooring van de bede des dichters: Vereenig mijn hart tot de vreeze uws Naams! Verstand, hartstochten, wil, zij worden samen door de Gods-openbaring beheerscht, verhelderd, geregeld, omgebogen. En zoo is het in de wedergeboorte niet: ik weet het wel, maar gevoel het niet; of: ik weet het wel, maar ik wil het niet; of: ik wil het wel, maar gevoel het niet. Als God den mensch wederbaart, dan schept Hij eene eenheid, een levende eenheid. Hoe heerlijk openbaart zich die levende eenheid, niettegenstaande de lagen van satan, wereld, vleesch en bloed, in de directe vrucht der bekeering tot God! Laat het voor het bewustzijn van den wedergeborene nog zijn, als lag hij midden in den dood, levensarbeid wordt gezien in zijn zoeken van de gemeenschap des Heeren. Laat het zijn, dat hij als in wanhoop spreekt over zijn verloren zijn, zijn zuchten en smeeken spreken ons van zijne levensbehoeften. Laat het zijn, dat het den schijn hebbe, of het alleen maar om behoud voor zichzelven te doen is, onder dat zoeken van behoudenis hoort gij het hijgen der ziel naar de zaligheid in God. Wat een breken met de zonde! Wat een Gode recht en gerechtigheid toeschrijven! Wat een leven bij het Woord, ook al schijnt dat Woord niet te doen dan veroordeelen, veroordeelen! Welk een lust in 's Heeren wet! Welk een ijver om te wandelen in 's Heeren wegen! Misschien schuilt er wat remonstrantsch onder, het kan wel, de geborene moet nog opwassen in de kennis en in de genade, maar farizeïsme is verre van de ziel! Daar is geen breken met de zonde, om bij God in de gunst te komen, maar omdat zij zonde is tegen God. Het afsterven van den ouden, de opstanding van den nieuwen mensch worden gezien.
Kan de wedergeborene lijdelijk zijn in dezen weg? Geenszins! Hij kan, omdat hij dood en leven ziet, de zonde en het oordeel gevoelt, de gerechtigheid wil, maar niet afwachten, afwachten, of God ook iets doen zal aan hem. Dat is tegen het leven. Neen, hij wordt zulk een geweldhebber, waarvan de Heiland spreekt, die het koninkrijk der hemelen neemt met geweld. Hij is een Jacob, die den Heere niet loslaat, tenzij Hij hem zegent.
Of bij dat dan niet moet ontvangen, of hij dan niet in alles even afhankelijk is? Wij zeiden het reeds en willen het nog wel eens herhalen, ja, hij is in alles even afhankelijk van God. Wat wordt van deze waarheid echter een misbruik gemaakt! O, het is zoo gemakkelijk, men komt er het vleesch zoo mede in het gevlei, als men, ziende op zijn dorheid en droogheid en doodigheid, maar zeggen kan: „De Heere moet het geven!” Langs dezen weg wordt ook aan de bevinding hare kracht ontnomen, want wij krijgen onze bevinding niet als eene versnapering, zoo genoten en zoo vergeten, maar als een staf tot steun op den weg des levens. Als waarlijk in onze harten leeft de erkentenis onzer afhankelijkheid, dan zal zij ons tot den Heere voeren. Is er niet veel meer gepraat over onmacht en afhankelijkheid, dan geloof er in? Laat ons God bidden, dat Hij ons verlosse van des satans en 's werelds en eigen-vleeschen-bloed's politiek in dezen, opdat wij leeren in afhankelijkheid te leven. Daarin wordt God verheerlijkt, daaruit zullen wijzelf gebaat worden.
Uit het wedergeboren worden door Gods Geest ontspruit het zich-bekeeren des zondaars. Geen wedergeboorte — geen bekeering!
Maar ook, de bekeering is noodzakelijke en dadelijke vrucht der wedergeboorte.
Alzoo: geen bekeering — geen wedergeboorte!
Hoe staat het met u, mijn lezer?
Zijt gij wedergeboren?
Hebt gij kennis aan het „zich bekeeren tot den Heere”?
F. Lengkeek


1) embryo = ongeboren vrucht.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1921

De Wekker | 4 Pagina's

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, 8c

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1921

De Wekker | 4 Pagina's