Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veronderstellen (XXXVIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veronderstellen (XXXVIII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De doop leert duo niet, dat wij verondersteld wedergeboren zijn, maar dat wij verloren liggen voor God en dat wij een nieuwe geboorte uit God zullen moeten loeren kennen. Zoo staat het al dadelijk in den aanvang van ons doopsformulier. Maar nu behoeven wij niet op dat wedergeboren worden te staren als op een onbereikbaar ideaal. 't Is niet het af blikken uit een zwarten donkeren afgrond naar de gouden bergen zonder meer. Want dan zou het mij precies gelijk zijn, als wat ik mij nog herinner van de oude strafgevangenis in den Haag. Daar zaten de veroordeelden in een cel, waar ze don hongerdood moesten sterven en dagelijks drong tot hen door de geur van de heerlijkste spijzen, zonder dat se zelf er iets van ontvingen.
Neen, in onze verlorenheid voor God hebben wij niet slechts don God van verre, maar wij hebben den God van nabij, die zijn handen vol van ontferming en genade uitstrekt naar wat verloren is. En hoor dan, hoe schoon ons doopsformulier dit teekent.
„Als wij gedoopt worden in den Naam des Vaders, zoo betuigt en verzegelt ons God, de Vader, dat Hij een eeuwig verbond der genade met ons opricht, ons tot Zijne kinderen en erfgenamen aanneemt en daarom van alle goed verzorgen en alle kwaad van ons weren of ten onzen beste keeren wil”.
Daareven hoorden wij nog de bange treurmarsch, dat wij kinderen des toorns zijn, en hier gaan de registers van het orgel der genade open, en vernemen wij hemelmuziek, die het hart opbeurt in den afgrond van zonde en dood, van vloek en toorn. Want wanneer de zonde ons uit de gemeenschap Gods heeft verbannen en de poort van 't aardsch Paradijs achter ons werd gesloten ja, nog erger, God zelf als met zijn eigen hand ons uit do oorden des levens dreef, dan houdt God den banneling tech weer vast aan de lijn van Zijn genadeverbond en wil hem nu tot hooger heerlijkheid en vaster staat brengen dan hij ooit in den weg van eigen gehoorzaamheid zou hebben bereikt. Immers het eigenlijke doel van het genadeverbond is toch niet anders dan om de innige relatie tusschen God en den mensch te treffen, een relatie zoo teeder, zoo innig, dat zij die van moeder en zuigeling nog verre te boven gaat. En gelijk die moeder moeder blijft ook al luistert dat kind niet naar haar raad, ook al toont dat kind bij het opvatten geen kinderhart te bezitten, zoo blijft het vaderhart Gods kloppen van ontferming en genade, ook al dwalen wij af op het pad der zonde, ook al miskennen wij den God van onzen doop. Want met ons, bondelingen, richt God de Vader een eeuwig verbond op.
Sommigen hebben hier een bewijs meenen te vinden, dat het genade-verbond van eeuwigheid is, waartoe alleen de uitverkorenen in Christus zouden behooren. De vraag, of men een bondeling is, wordt dan af hankelijk gesteld en beslist door het antwoord op een andere vraag n l. of men een uitverkorene is. Maar op deze wijze naderen wij het subjectivisme en wordt de vastheid des genadaverbonds verlegt van de onwankelbare belofte Gods in de subjectieve gesteldheid van iemands zieleleven. Dan legt men eerst allen nadruk op de zielsworsteling en wanneer men dan nà allerlei zielscomplicaties mag gelooven een „gekende”, een uitverkorene te zijn, dan eerst mag men tot de blijdschap stijgen een bondeling te zijn en ziet men de zon schijnen in wier lichtglans men zich de heilsgoederen toeëigenen mag. Hoo vlottend wordt hier het genadeverbond! Bij zulk een verbondsbeleving ligt de eerste en de laatste geloofsgrond niet in den Heere, maar in de werkzaamheden van mensch. Het is dan ook geheel ten onrechte, wanneer men voor de leer van een genadeverbond van eeuwigheid, opgericht met de uitverkorenen in Christus, steun zoekt in de uitdrukking van ons doopsformulier „een eeuwig verbond des genade opricht.” Neen, onze Gereformeerde vaderen waren te schriftuurlijk en te ge zond in de leer, die naar de godzaligheid is, dan dat zij het subjectivisme zouden gehuldigd hebben. Zij hebben met deze uitdrukking „eeuwig verbond der genade” niet anders willen aanduiden, dan dat dit verbond tot in eeuwigheid zal worden bestendigd.
Het ziet dus niet op het verleden, terugwijzend naar de eeuwigheid, maar het ziet op de toekomst, durende tot in eeuwigheid. Dit blijkt duidelijk uit de formuleering. Er staat toch niet, met ons een eeuwig verbond der genade opgericht heeft, (verleden tijd) maar opricht (tegenwoordige tijd) en mitsdien zegt hier het formulier niet wat God de Vader gedaan heeft, maar wat Hij doet tot onze zaligheid n.l. tot kinderen en erfgenamen aanneemt, niet aangenomen heeft, maar aanneemt. Welk een positieve toon! Welk een zon dor genade rijst hier voor den bondeling uit donkere kimmen der zonde! Waard zijn wij als kinderen des toorns in de plaats des toorns, d. i. de hel nedergestooten te worden, en te blijven in kolken van eeuwige verlating en nu… met dezulken een eeuwig genadeverbond opricht en ze opneemt in de erflating der zaligheid…. Zingt, Serafs, zingt, en gij, bondeling buigt deemoedig het hoofd en aanbidt.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Veronderstellen (XXXVIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1922

De Wekker | 4 Pagina's