Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veronderstellen (XXXIX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veronderstellen (XXXIX)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit nu wordt rijker als wij dezen edelsteen der genade nog nauwkeuriger bezien en taxeeren. Bloeit uit den Vadernaam op het kindschap en de Vaderlijke zorg, uit den Zoonsnaam blinkt uit de verzoening en de rechtspositie van den bondeling. Wij lezer. „En als wij gedoopt worden in den Naam des Zoons, zoo verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wascht in Zijn bloed van alle zonden, ons is de gemeenschap Zijns doods en wederopstanding inlijvende, alzoo dat wij van al onze zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend worden.”
Hier zien wij oprijzen aan zwarte kimmen der zonde de vriendelijke Zon der verlossende genade in Christus en werden de rijkste heilsweldaden het verloren zondaarshart verzegelt, Aanstonds dringt zich de vraag aan ons op, of wij hier aan onderwerpelijke genade hebben te denken. Immers er wordt gesproken van „wasschen in Christus' bloed”, inlijven in Zijn gemeenschap, voor God rechtvaardig gerekend worden, en dat alles staat er in de meest positieven toon. Hier wordt niet gesproken, dat de Zoon ons zal wasschen, of zal inlijven, maar dat Hij ons wascht en dat Hij ons inlijft. Sterker kan hot niet, en het is te verklaren, dat zij, die de leer eener veronderstelde wedergeboorte op het schild verheffen, niet zonder grooten nadruk op dien positiven toon van het formulier wijzen. Daarbij schijnt ook de Heilige Schrift aan hun zijde te staan, waar zoo gedurig gewezen wordt op den innigen levenshand, die er bestaat tusschen Christus en Zijn volk. Wie onzer her innert zich bij de woorden „ons in gemeenschap Zijns doods en wederopstanding inlijvende” niet dat schoone bijbelwoord, waarin de leer der mystieke eenheid met Christus wordt geteekend, (Rom. 6). „Wij zijn met Hem begraven door des doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding, dit wetende, dat onze oude mensch met Hem gekruisigd is, opdat wij niet meer de zonde dienen. Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde.”
Ik west geen tekst, waarin treffender wordt geteekend: hoe dieper in den dood des te hooger in het leven; hoe meer dat de stervenspijn brandt eer dat het sterven wordt, hoe dichter dat wij nu reeds komen tot het blijde bruilofsfeest. De weg van ontdekkende genade leidt midden door den dood en daarom hebben wij ook een Middelaar, die niet naast onze ellende en naast onzen dood, maar die midden in onze ellende es midden in onzen dood staat en die kwam in het recht Gods te liggen, waar wij lagen, d.i. veroordeeld voor God, opdat Hij ons rechtvaardig voor God sou kunnen stellen.
Toch meen ik hier gegronde reden te hebben om te beweren, dat bij al deze sterke uitdrukkingen van ons doopsformulier wij niet aan onderwerpelijke genade hebben te denken. Let er dan op, dat bier gesproken van den doop als van een zegel. Het is dus de vraag wat de doop verzegelt? Verzegelt de doop iets in den doopeling? Dan zijn wij het er allen over eens, dat met de duidelijke uitspraken van Gods Woord niet het innerlijke leven, de subjectieve genade, de wedergeboorte wordt verzegelt, maar Gods belofte in Christus. En die belovende genade aan den mensch houdt in, dat het bloed van Jezus Christus Gods Zoon ons reinigt van alle zonde, alzoo, dat wij van al onze zonde bevrijdt en rechtvaardig voor God gerekend worden. Ter nadere verklaring kan nog gewezen op art. 33 van onze Nederlandsche geloofsbelijdenis, hetwelk zegt, dat God de sacramenten verordend heeft „om ons Zijne beloften te verzegelen” en Zondag 25 waar staat „heilige zichtbare, waarteekenen en zegelen van God ingezet, opdat Hij ons de belofte des Evangelies beter te verstaan geve en verzegele. Het is geheel in overeenstemming met onze Gereformeerde belijdenis om, waar hier van den doop als van een zegel gesproken wordt, alleen en uitsluitend aan de objectieve heilsweldaden te denken, zooals deze aan elken bondeling op de meest positieve wijze worden toegezegd. Dat ons formulier geen subjectieve verklaring van de woorden „zoo verzegelt ons de Zoon” gedoogt, blijkt tevens uit het vervolg, als er over den Heiligen Geest gesproken wordt. En het is werkelijk de moeite waard om op dit vervolg nauwkeurig te letten, want dan merkt ge het groote onderscheid in formuliering, als onze vaderen in het doopsformulier spreken over het geen God in Christus aan den mensch in het Sacrament des Doops verzegelt en 't geen de Heilige Geest in den mensch doet.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Veronderstellen (XXXIX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1922

De Wekker | 4 Pagina's