Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat ik in mijn vorig artikel bepleit heb, dat er vóór de stembus een accoord tusschen de rechtsche partijen moet aangegaan en gepubliceerd zijn, wordt door het R. K. Huisgezin eveneens op den voorgrond gebracht. Een bewijs, dat men ook in die kringen de noodzakelijkheid daarvan gevoelt. Maar wanneer dit accoord vooraf wordt aangegaan en het regeeringsprogram voor 1922—'26 is opgesteld, heeft dit nog andere voordeelen waarop ik in dit verband even den aandacht wil vestigen. In de eerste plaats betreft dit het zittende Kabinet, Ons oordeel over het tegenwoordige Kabinet is niet bijzonder gunstig, en wij zijn nog altijd van meening, dat de oplossing van de ministeriëele crisis in 1921, niet in overeenstemming is geweest met de antirevolutionaire beginselen. Vooral het verdwijnen van minister de Vries ligt ons altijd zwaar op de maag en het heeft ons ten zeerste verbaasd dat de antirevolutionaire kamerclub, naar dit verdwijnen niet een principiëel onderzoek heeft ingesteld. Hierover moet licht ontstoken worden. Op de laatste Deputatenvergadering is oud-minister de Vries hartelijk verwelkomd door den Voorzitter en de vergadering heeft haar instemming mat deze woorden betuigd, maar zoo kan en mag deze zaak niet blijven liggen. Duizenden in den lande vragen: wat is er geschied? en wanneer niet de noodige opheldering over gegeven wordt, zal dat zeer nadeelig op de komende verkiezingen uitwerken. Maar dit is niet de hoofdzaak. Dit Kabinet is voor de antirevolutionaire partij een teleurstelling geweest, en wat de heer van Buren daaromtrent schrijft, moge hier en daar wat sterk gekleurd zijn, feit is, dat hij, uitspreekt, wat door zeer velen wordt gevoeld. De wijze waarop da antirevolutionaire Rotterdammer den heer van Buren bestrijdt, is m. i. daarvoor het beste bewijs.
Ons volk wenscht geen voortzetting van het Kabinet Ruys van Beerenbrouck. De Sneeker motie heeft in dat opzicht geen onzeker geluid gegeven en men zal in het belang van de antirev. partij handelen, wanneer men aan hetgeen daarin verzocht is den noodigen aandacht wijdt. Maar nu staat de zaak zoo, dat wanneer niet alle voorteekenen zich bedriegen het zittende Kabinet, het leven wel zal rokken tot aan de verkiezingen. En dan? Meet dan het Kabinet, de inzet van de verkiezingen worden? Moet het bij de stembus gaan voor of tegen het Kabinet? Hierover meet volledige klaarheid gegeven worden en alle misverstand moet hier omtrent absoluut uitgesloten zijn. Wij moeten en willen weten waarvoor wij straks ter stembus optrekken. Laat men ons volk niet verleiden, maar duidelijk zeggen waar het omgaat. Want wij trekken zonder meer niet op voor dit Kabinet. Ik wil dit hier duidelijk uitspreken opdat men zich in dit niet vergisse; en wanneer dit Kabinet tot inzet van de verkiezingen gemaakt wordt, dan voorzie ik rare dingen. Niet alleen onder de antirevolutionaire, maar ook onder de Christelijk Historischen en Roomschen. Bevatte de Maasbode dezer dagen niet een artikel waarin onbewimpeld werd medegedeeld, dat én uit de werkgevers én uit de werknemers er velen niet meer voor dit Kabinet hun stem zouden uitbrengen. Werd zelfs niet een van de ministers met name genoemd, en is dit geen bewijs dat het overal begint te kraken. De partijleiding gaat een zeer moeilijke tijd tegemoet, maar zij ontvange de kracht en den moed, de wijsheid en het inzicht om te handelen overeenkomstig de belangen van de partij. En dan mag zij het zittende Kabinet niet tot inzet van de verkiezingen maken want dan kon het gevolg zijn dat de partijleiding naast de partij kwam te staan, omdat de partij haar eigen weg ging. Daarom moeten de rechtsche partijen hun regeeringsprogram gereed hebben voor de verkiezing, en dan gaat het bij de verkiezingen niet voor of tegen het Kabinet, maar voor of tegen het regeeringsprogram. En wordt op dat program een rechtsche meerderheid verkregen, dan komt de zaak vanzelf in orde, omdat ar dan een ministerie komen moet, op grond van dit program, en dat zich bereid verklaart, om dat program uit te voeren voor zoover dit mogelijk is. Over de samenstelling van een zoodanig ministerie kan dan van gedachte gewisseld worden, hoofdzaak is, dat door het Kabinet het regeeringsprogram waarop een meerderheid verkregen is wordt uitgevoerd.
Er is aan hetgeen ik hier bepleit nog een ander voordeel verbonden, en dat raakt de Kamerleden. Want deze staan veel te los van de partij en beschouwen zich veel te weinig, als de vertegenwoordigers van de partij in de Tweede Kamer. Zoolang hun verkiezing nog niet verzekerd is, trekken zij ons vaderland door, maar als de verkiezingen achter den rug zijn en hun mandaat voor 4 jaren weer is verlengd, wordt er heel weinig in de partij van de meesten meer vernomen. Men krijgt dan telkens den indruk, dat er geen partij is, en dat deze alleen bestaat om hen te verkiezen, en dan weer terugtreedt. Dat kan en mag zoo niet langer meer doorgaan. Er moet ep een veel nauwer contact met de Kamerleden en de partij worden aangestuurd en de Kamerleden moeten zich verbinden om het regeeringsprogram uittevoeren, wanneer dit eenmaal is vastgesteld. Die daar bezwaar tegen heeft moet zoo eerlijk zijn — zich niet verkiesbaar te stellen. Daardoor kan voorkomen worden wat nu geschied is. Een voorbeeld: Bij de behandeling van den Leerplichtwet, toen de afgevaardigde van der Molen zich tot tolk van de antirev. bezwaren gemaakt heeft, stemden de heeren Smeenk en Schouten voor dit wetsontwerp. Later vernam men dat deze beide afgevaardigden dat reeds hadden medegedeeld in 1918 voor hun verkiezing. En toch werden zij candidaat gesteld. Was dit rechts! Deze afgevaardigden treft geen verwijt, maar de mannen die hen gecandideerd hebben gaan niet vrij uit. Men wist, dat deze mannen voor uitbreiding van den leerplicht waren, terwijl de partij er in haar even groote meerderheid tegen was. En toch stelde men hen candidaat. Denkt een oogenblik het geval, dat een van deze stemmen dan doorslag gegeven had wat mogelijk geweest was. Dan had de antirev. partij door een van haar Kamerleden een uitbreiding van den leerplicht gekregen wat in lijnrechten strijd is met haar beginselen.

d.H. (Den Haag) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1922

De Wekker | 4 Pagina's