Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Vragenbus (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Vragenbus (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De grieven, welke Ds. Waterink tegen mijn boek „Nà vijf en twintig jaren” heeft, zijn niet gering. In hoofdzaak echter bepalen zich deze grieven hiertoe, dat het werk vol is van tegenstrijdigheden. Het krioelt ervan volgens mijn geachten criticus. Nu is het echter een groet verschil of er bij het beoordeelen van iemands werk wezenlijke tegenstrijdigheden zijn of dat men zelf tegenstrijdigheden maakt. Er zijn er zelfs, die bet boek der boeken, Gods Woord, vol tegenstrijdigheden noemen en durven schrijven „de Bijbel spreekt zich zelven gedurig tegen. Geen water van de zee wascht dit feit af”.
Ik haal dit alleen aan ten bewijze, dat wanneer iemand eigenwillig critisch leest, hij dus altijd tegenstrijdigheden kan vinden óf maken tot zelfs in het Woord van God.
Op welk peil echter de gevonden en gemaakte tegenstrijdigheden zijn, die Ds. Waterink belieft voor het voetlicht te brengen, moge blijken uit 't geen hij het allereerst noemt. Mijn recensent had nog geen tien bladzijden gelezen, òf — euréka — ik heb het gevonden — en hij verkneutert er zich al in, dat hij Ds. v. d. Schuit met zijn eigen woorden even de les kan lezen.
Ds. Waterink schrijft: „In het boek van Ds. J. J. van der Schuit „na vijf en twintig jaren,” lees ik naar aanleiding van het uittreden uit de Chr. Geref. Kerken van een tweetal predikanten: „Wanneer nu een dienaar des Woords zijn handteekening heeft gezet onder het eeds- of verbindingsformulier en o. m. deze heilige stipulatiës der Kerk heeft aangegaan om bij eventueele bedenkingen dit vooraf den Kerkeraad, Classis of Synode te openbaren om daar een onderhoud te hebben of — wat ook kan — wanneer een Classis of Synode, op grond dezer stipulatiën een onderhoud met zulk een dienaar des Woords verlangt, maar deze dienaar stoort zich aan niets, hoe anders moeten wij dan zoodanigen brandmerken dan als een „kerkelijk mijneedige”.
Zie zoo, dat staat er, zwart op wit, en nu heeft Ds. v. d. Schuit zich muurvast gepraat, altijd volgens Ds. Waterink en hij vraagt, is dit een beginsel? Voor heel de historie-beschouwing omtrent uitgetreden predikanten? Dan zal de Historicus Ds. van der Schuit den Pastor Ds. van der Schuit moeten berispen, dat hij zekere daden van zeker predikant niet brandmerkte als meineed.
Nu is het zeker des lezers wel bekend, dat men ook spreekt van schijn-tegenstrijdigheden en zulk een schijn-tegenstrijdigheid beeft het speurend oog van Ds. Waterink hier ontdekt, maar dan ook niets meer dan schijn.
Ik zou er mij hier gemakkelijk kunnen afmaken met te zeggen: waarde collega, zwijg daar nu maar liever over, want als de Christ. Geref. Kerk in deze een font gemaakt heeft, dan hebben de Gereformeerde kerken meer dan een dubbele fout gemaakt, want die hebben meer dan twee van die kerkelijk meineedigen binnen gebaald. Zeer terecht zou men mij echter kunnen opmerken, dat deze foutieve handeling der Gereformeerde kerken nog niet rechtvaardigt de daad der Chr. Geref. Kerk, hoewel het „j'accuse” „ik beschuldig” dan toch zeker niet op de lippen der Geref. Kerken en der Geref predikanten past. Wie zelf schuldig is, behoort te zwijgen. Maar bovendien — de feiten staan hier niet gelijk en juist daarom is hier de gevonden tegenstrijdigheid niets dan schijn.
Wil Ds. Waterink mij eens aantoonen of ooit in de Christ. Geref. Kerk een bezwaarschrift tegen de leer der Gereformeerde belijdenis op Kerkeraad, Classis of Synode door een onzer predikanten is ingediend? Wie zich dus van de Chr. Geref. Kerk afscheidt om de leer gaat als een kerkelijk meineedige heen, omdat deze nog nooit een uitspraak van de Kerk in haar hoogste vergadering gehoord heeft. Dan pakt men eenvoudig zijn biezen en wordt dan met open armen in de Gereformeerde Kerken ontvangen en men is in haar Classis al grootelijks voldaan, als men daar van zulk een deserteur hoort „de Christelijke Gereformeerde Kerk heeft geen recht van bestaan”.
Waarlijk ik had dus alleszins recht om te spreken van „Kerkelijk meineedigen” toen voor enkele jaren een tweetal Christ. Geref. predikanten zoo maar onverwachts hun reisvalies pakten en overliepen, terwijl nog nimmer noch een historisch noch een confessioneel bezwaar op één onzer kerkelijke vergaderingen was gehoord en afgedaan. Staan de zaken in da Gereformeerde Kerken nu ook zoo, òf in daar meer dan eens tot in de hoogste Kerkelijke vergaderingen geprotesteerd geworden tegen de leer der veronderstelde wedergeboorte? Moet men — na deze protesten — en nà deze officieele uitspraken nu nog weer protesteeren, wanneer een predikant tot de overtuiging komt, dat deze leer niet is naar Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis? Maar ieder zal het ongerijmde hiervan inzien. Mag ik Ds. Waterink herinneren aan het protest, dat in het jaar 1892 op de Synode te Amsterdam werd ingediend tegen de leer der veronderstelde wedergeboorte?
Is hij vergeten het protest uit het jaar 1896 op de Synode te Middelburg, toen de Geref. Kerkeraad van Bedum gesteund door Prof. Lindeboom langs classis en provincie op de Synode hebben geprotesteerd tegen deze leer?
Weet hij dan niet, dat in het jaar 1905 professor Lindeboom op de Generale Synode der Gereformeerde Kerken protesteerde tegen een uitspraak van de prov. Synode van Friesland, die deze leer niet in strijd met Gods Woord achtte en niet afkeurde de stelling, dat Paulus wedergeboren en toch een godslasteraar was!
Mij dunkt, hij weet toch ook, dat al deze protesten van nul en geener waarde werden geacht. Deze gang van zaken maakt verder protesteeren totaal overbodig en dus kan het brandmerk van kerkelijk meineedige niet gedrukt op een predikant, die, gezien deze protesten, om de leer der veronderstelde wedergeboorte de Gereformeerde Kerken verlaat. Hij heeft in de Gereformeerde Kerken slechts te kiezen, òf te aanvaarden deze leer òf heen te gaan. Ik vertrouw, dat de lezers, dit verschil zullen begrijpen en dat Ds. Waterink nu ook verklaart, dat ik tegenover dit tweetal gewezen Chr. Geref. predikanten recht bad te spreken van kerkelijk meineedigen, maar dat tegenover de daden van een zeker predikant, zoowel de historicus als de pastor Ds. v. d. Schuit vrij uitging es keel de Christelijke Gereformeerde Kerk haar positie es haar handelwijze in deze beter kan rechtvaardigen dan de Gereformeerde Kerken de hare.
Maar er is nog meer recht te zetten.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Een Vragenbus (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1922

De Wekker | 4 Pagina's