Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Veronderstellen (XLI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veronderstellen (XLI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het werk des Heiligen Geestes wordt dus in het formulier van den doop zoo schoon aangetoond in verband met de beloften in Christus. Die beloften in Christus, van vergeving der zonde en het eeuwige leven, staan in het genadeverbond voor eiken bondeling vast. Maar dan is het nog niet vast, dat de bondeling die beloften nu ook zaligmakend bezit. En nu is het opmerkelijk, dat het formulier niet zegt, dat wij dit dan toch maar veronderstellen moeten, noch ook, dat de Heilige Geest deze toeheiliging der Heilsweldaden aan iederen bondeling geschonken heeft of schenken zal, maar dat de Heilige Geest dit doen wil. Het zaligmakend werk wordt hier in zijn volstrekte noodzakelijkheid voorgesteld. Niemand wordt hier gerustgesteld, om op grond van de belofte zich zelf voor wedergeboren te houden, noch ook wordt hier vrijheid gegeven aan de Kerk om het zaad des verbonds voor wedergeboren te houden, maar wel wordt gezegd, dat de waarachtige, innerlijke heiliging een daad van God, den Heiligen Geest is en dat deze wederbarende genade niet verondersteld wordt aanwezig te zijn, maar dat de Heilige Geest dit in ons werken wil. Twee zijden worden dus in den aanvang van ons doopsformulier daghelder belicht; de objectieve zijde, die raakt de verbondsbelofte in Christus, de subjectieve zijde, die raakt de verbondsbeleving door den Heiligen Geest.
Nu mogen wij deze twee zijden nimmer van elkander scheiden. Wij moeten immer het evenwicht zoeken, dat er is tusschen het voorwerpelijk kennen en het onderwerpelijk beleven. Wij moeten er diep van doordrongen zijn, dat de positie van den bondeling niet correct, maar scheef en eenzijdig is, wanneer het blijft bij oen uitwendige kennen der heilsbeloften is Christus. Immers de toeheiliging, de toe-passing, door den Heiligen Geest is niet iets aparts naast het verbond, maar maakt een wezenlijk deel uit van het verbond der genade. Wij mogen ons hier dus wel wachten, dat wij uit een zekere reactie tegen de leer der veronderstelde wedergeboorte niet in een ander uiterste vervallen en nu zoo voorwerpelijk over de verbondsbelofte gaan redeneeren, dat het werk der wederbarende genade, ja, wel genoemd wordt doch meer als aanhangsel, als vrome wensch, „God moge u bekeeren”, dan als wezenselement des verbonds wordt vastgehouden.
De waarachtige, zaligmakende werking des Heiligen Geestes worde toch niet als toevoegsel behandeld (mishandeld?) in de leer van het genadeverbond! Het gaat hier ook wel ter dege om het onderwerpelijk kennen van de heilsbeloften in Christus Jezus en dat wel in zulk een beslissenden zin, dat zonder dit onderwerpelijk kennen de bondeling nog nimmer tot de wezenlijke beteekenis van het genadeverbond is doorgedrongen en dus ook nog niet gekomen tot de inwilliging en beleving van het verbond. En juist daartoe meet het bij het zaad des verbonds komen. En wie dit nu begrijpt, stemt aanstonds toe, dat het maar niet genoeg is om belijdenis der waarheid te doen, alsof een bondeling klaar was, met te zeggen dat hij de waarheid in haar geheel als de leer der zaligheid aanvaardt. Zulk objectiveeren is in strijd met het karakter des verbonds, en ik ben het geheel eens met Ds. G. Wisse, die hiervan zegt: „zulk een belijdenis der waarheid is niet genoeg en zelfs niet overeenkomstig die waarheid zelve, welke eischt, dat ge haar persoonlijk, inwendig kent.” En juist daarop wijzen nu zoo schoon de woorden uit ons formulier. „En als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig Sacrament, dat Hij in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil”. De rijke ontplooiing van het genadeverbond is ons een voor­werpelijk kennen en een onderwerpelijk beleven, en nu heeft elke bondeling, naar deze beide zijden heen, de beloften des Drieëenigen Gods. 't Is niet alleen zoo, dat wij in Christus hebben de belofte van de vergeving der zonde en het eeuwige leven. Maar daar is nog meer in dit verbond. Wij hebben ook de belofte der deelachtigmaking, wij hebben ook een zeker recht krachtens het genadeverbond op de subjectieve toepassing door den Heiligen Geest. En dat wordt wel eens te veel vergeten. De heerlijkheid van Gods belofte in Christus blinkt juist hierin uit, dat zij maar niet gelijk is aan het maanlicht, dat wel schijnsel, doch geen warmte geeft, maar gelijk is aan het zonlicht, dat met zijn stralen gansch den aardbodem doorwarmt en tot nieuw leven wekt.
Evenzoo moeten deze heilsbeloften onzen zielebodem raken, en dit moeten, staat in het teeken van het genadig willen des Heiligen Geestes.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Veronderstellen (XLI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1922

De Wekker | 4 Pagina's