Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Vereenigingsleven"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Vereenigingsleven"

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men gevoelt zich als redacteur soms als een voorzitter eener vergadering. Het officieele is afgewerkt en nu komen bij de „rondvraag” zaken van verschillenden aard de aandacht vragen. Ik heb dat gevoel, als er eens bijzondere zaken zijn en veeltijds bij de „ingezonden stukken”, vooral als deze stukken punten in bespreking brengen, waarover onder de lezers van „de Wekker” de gedachten nog al uiteenloopen. Het „Wekker”-lezend publiek is dan de vergadering, en daarbij gaat het als op zoo menige vergadering: als er een of ander onderwerp behandeld wordt, dan zijn er heeten en lauwen en kouden; menschen die zich bijzonder voor het punt, dat aan de orde gesteld is, interesseeren, en menschen, die er zich niets van aantrekken; menschen, die mede-sprekende leven in het debat, dat gevoerd wordt, en zwijgers, deels met belangstelling luisterende, deels alleen maar luisterende, of het nog niet haast „uit” is. De laatsten zouden den voorzitter gaarne den wenk geven, om maar „af te kloppen.” Ook de pro's en de contra's vragen dit soms, maar dan natuurlijk om een spoedige beslissing naar hunne overtuiging te zien. Het is voor een voorzitter dan wel eens moeielijk; hij is geroepen om allen zooveel mogelijk recht te laten wedervaren en wordt soms van meer dan ééne zijde gedrongen. Gelukkig, als hij over een goede dosis lijdzaamheid mag beschikken en de noodige tact om het scheepje wat in den koers te houden, anders wordt de vergadering een (vroegere) Poolsche landdag, waar er maar zeven tegelijk mochten spreken, en het debat verloopt in bijzaken, terwijl de hoofdzaak uit het oog verloren wordt. Dat de voorzitter, die allen tevreden stelt, nog geboren moet worden, mag van algemeene bekendheid worden geacht. Evenzoo is het met den redacteur van een blad. Hij trooste zich met de wijsheid der vroede vaderen van het „vleck” 's-Gravenhage, die in de 17de eeuw, meen ik, bij den bouw van het raadhuis, in den gevel er van lieten zetten: Ne Jupiter quidam omnibus d. i. Zelfs Jupiter kan het niet allen naar den zin maken. (Onze vaderen waren nog al eens met die afgoden in de weer!)

Het was te verwachten, dat het ingezonden stuk van W., in No. 42 van „de Wekker” opgenomen, de gemoederen ietwat in beweging brengen zou. In het voorbijgaan wil ik even mededeelen, dat deze W. niet is Ds. Wisse van Arnhem, gelijk van verschillende zijden werd verondersteld. Reeds in No. 42 werd een stem pro on ook een stem contra gehoord. Beide richten zich op het hart der zaak: het belang van het vereenigingsleven voor de gemeente, voor de kerk. Daar is niets tegen, maar de vergadering, ik bedoel: de lezers van „de Wekker” zullen begrijpen, dat niet week aan week stukken over dit onderwerp kunnen werden opgenomen, tenzij zij werkelijk licht verspreiden over de hoofdzaak. Juist dat nadruk leggen op bijzaken sticht niet. Het zij mij vergund dit even te zeggen. Daarbij komt, dat de ruimte in ons blad nu niet zoo overgroot is, dat wij kolom op kolom aan zulk eene bespreking kunnen wijden en dat b.v. een artikel, als wij ontvingen van J. M. te L, dat minstens drie kolommen zou innemen, onmogelijk kunnen plaatsen, hoezeer wij ook den ernst waardeeren, waarmede het gesteld is. Ik wil mij niet mengen in het debat; een goed voorzitter is geen voorspreker. Dit schrijven bedoelt dan ook noch voor noch tegen. Het wil u op de hoogte stellen van hetgeen ik hoorde en las naar aanleiding van W.'s schrijven.
Wat ik hoorde is dit, dat iemand beweerde, dat W. eigenlijk veel te ver was gegaan door den nadruk te leggen op de afdrijving van jeugdige leden van de gemeente. Dat was niet in orde tenminste in de gemeente, die hij het beste kende, was daar geen sprake van; wie bij de gemeente behoorde, kerkte en bleef kerken met de gemeente. Tegen vereenigingen? Volstrekt niet! Maar het bevorderen van het vereenigingsleven met dit doel, was niet noodig.
Twee stukken werden mij nog toegezonden, een, niet bestemd om als ingezonden geplaatst te worden van een Hervormden broeder uit …, abonné van „de Wekker,” en dan het bovenbedoelde stuk van J. M. te L., wel als ingezonden bedoeld.
Hot eerste vriendelijk schrijven spreekt twijfel uit over de door W. geopperde mogelijkheid om door vereenigingen het zaad der gemeente voor de gemeente te bewaren, en richt zich dat tegen W.'s beschouwing der Herv. Kerk als de valsche.
Het stuk van J. M. te L. bevat inzonderheid eene beschouwing van het al of niet aanbevelenswaardige van jongelingsvereenigingen. Schrijver is van meer dan ééne lid geweest, is niet geheel tegen jongel. ver., maar kan ze toch niet zoo sterk meer aanbevelen, als hij vroeger wel deed. Hij gelooft niet, dat het werkelijk gaat om de eere Gods op de vergaderingen; is er tegen, dat op Zondagavond alle mogelijke dingen behandeld worden; heeft dikwijls ervaren, dat het debat uitliep op „heete hoofden, koude harten”; legt bijzonder den nadruk op den hoogmoed, die z. i. op de jong. ver. wordt gekweekt; merkt op, dat de jong. ver. in 't algemeen gesproken liefst geen leider begeert, die wijst op de nood zakelijkheid van wedergeboorte en bekeering; wijst op de kritiek en nog eens kritiek op de vergaderingen. Gezocht moet worden naar „goede leiding van hen, die samen willen onderzoeken met de jongelingen Gods dierbaar Woord, om daaruit wijs gemaakt te worden tot zaligheid.” Als dat plaats heeft en de leiding in goed, dan zal er ootmoed zijn. Nu mijden vele jongelieden, die voorgeven voor Gods eere en de zuivere belijdenis te strijden, het gezelschap van Gods volk. Over een Chr. Geref. zangver. sprekende, zegt schrijver: „Een ieder zij in zijn eigen gemoed ten voile verzekerd. De vraag is maar, wat is ons doel.”
Hiermede is in hoofdzaak weergegeven, wat ik ontving …..
Daar ontving ik nog een stuk van H., antwoord op hetgeen in No 42 werd gezegd. Ook dit plaats ik niet. Als redacteur ben ik meer bevoorrecht dan een voorzitter; ik weet, wat de menschen zeggen willen, voor ik ze het woord geef. Nu bevat dit stuk enkele wenken over vereenigingen die wèl en die niet gesteund moeten worden. De verschillende vereenigingen meeten van de Kerk (Leeraar en Kerkeraad) uitgaan. De noodzakelijkheid wordt betoogd, dat onze jonge lieden, dat ons volk wete, hoe, naar 's Heeren wil, het zich in alle opzichten voor 's Heeren oog te gedragen hebbe.
Ander licht, dan wij reeds hebben, wordt niet ontstoken.
Kritiek op hetgeen ik hoorde on ontving maak ik niet, dan alleen deze!
Ia er iemand, die kort en zakelijk aan het verzoek van J. V. in No. 42 wil voldoen, dan wil ik gaarne de gelegenheid daartoe geven. Maar het moet gaan over het hart der quaestie. Mogelijk vind ik later tijd en in „de Wekker” ruimte, om mijne gedachten over het vereenigingsleven eens uit te spreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1922

De Wekker | 4 Pagina's