Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (XIc)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (XIc)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„O God! wees mij, den zondaar, genadig!” Lukas 18 : 13.

Er zullen onder onze lezers zijn, die zeggen: „Daar heb ik kennis aan, aan dat komen, gelijk die tollenaar, aan die ervaring van blijdschap en vrede in mijne ziel. Hoe heb ik mij verheugd in die dagen en ben ik henengegaan, om te vertellen, wat de Heere aan mijne ziel gedaan had! Ik sprak over mijn roepen tot God uit de diepte, over mijn worstelen met Hem om genade en over de zaligheid, waarin ik deelen mocht. Vond ik geen luisterend oor bij 's Heeren volk? O, jawel, maar wonder …. zij bemoedigden mij. Alsof ik bemoediging noodig had, ik, die bereid was, zoo te sterven, omdat ik in de overtuiging leefde, dat God al mijne zonden had vergeven! O, ik had het in die dagen wel willen uitroepen: „Menschen, menschen! denkt toch niet te gering over het werk des Heeren!” Bemoediging? En ik had de zekerheid in het hart van mijn schuld vergeving! Hoe ben ik daarvan teruggekomen! Ik weet, wat er met mij gebeurd is, en dat kan, dat mag ik niet loslaten en toch — waar is de vrede, waar de blijdschap, waar het mij verlaten op hetgeen de Heere deed? Neen, bereid om te sterven, ik moet er niet aan denken. Hoe zou ik bestaan voor den Heere? Zie ik niet meer en meer mijne zonde, die een scheiding maakt tusschen den Heere en mij, mijne ongerechtigheden, waarom Hij zich verbergen moet. En al is het, dat ik na dien meermalen ervaren heb, dat God is een hoorder der gebeden, dat Hij telkens weer rust wilde schenken aan mijn geprangde ziel, waardoor het geloof, in hetgeen Hij deed, in mij werd versterkt, toch is er eene leegte in mij, die roept om vervulling. En nu kan ik wel zingen: „Hoe zalig is het volk”, maar de blijdschap der mijning ontbreekt! Ik durf dat niet! Anderen denken het goede van mij, ik weet niet, wat ik van mijzelven denken moet. Buiten God kan ik niet; de Heere weet het, hoe mijne ziel uitgaat naar vrede met Hem. Dat Hij genadig is, ik kan het niet tegenspreken, maar zoo dikwijls is het mij, of ik in Hem niet anders zien kan dan een vertoornd Rechter. Soms mag ik mij vastklemmen aan de eene of andere belofte en dat geeft mij dan weer moed, maar straks lijkt de kracht er van weer vergaan. En dan ben ik weer even arm, of liever, nog armer dan vroeger. Ik kom niet verder dan tot de tollenaarsbede, en mijne ziel hijgt naar zekerheid, naar het eeuwige leven. Als 't niet verandert, dan zal ik nog een der dagen door de hand van Saul omkomen.”
„Ziekelijk!” hoor ik iemand zeggen, die zich kern-gezond waant, „als God uwe zonden vergeven heeft, dan is het zoo en moogt gij niet twijfelen. Alles komt dan goed. Roeping en plicht is, dat gij gelooft. En als gij dat doet, dan kunt gij u verblijden!”
Ziekelijk!? Ei, zoo!
Gij vindt het zeker „armelijk”, als een arme over zijne armoede klaagt. Kom, dat moet hij niet doen; er zijn toch altijd wel menschen, die hem helpen kunnen en willen. Laat hij zich daarover verblijden en niet klagen!
Gij zelf vondt het zeker ook „ziekelijk”, toen gij voor enkele weken aangetast door de griep, te bed laagt en pijn hier en daar, misschien wel aan het hart hadt, om naar en uit uw ziektetoestand te spreken. Gij hebt toen immers geroemd in uwe gezondheid, is het niet?
„Ja maar”, zegt gij, „wie zoo spreekt, als gij sommigen uwer lezers in den mond legt, is toch niet arm, hij heeft toch genade, hij bezit toch het eeuwige laven?”
Recht gesproken! Alleen, er is onderscheid tusschen niet arm te zijn en zich rijk te weten; tusschen genade te hebben en in genade te roemen; tusschen het eeuwige leven te bezitten en daarvan de bewustheid om te dragen.
Ziekelijk?
Wij meenen opgemerkt te hebben, dat er in hoofdzaak tweeërlei „ziekelijkheid” is.
Da eerste is de „ziekelijkheid”, waarvan wel meer de armen beschuldigd worden, die spreken, als boven geschetst. Zij, die zoo spreken, zijn evenwel niet „ziekelijk”. Zulk spreken wordt „ziekelijk”, als men er den grond van maakt voor de hope zijner zaligheid, of als men alleen in zulk spreken het leven meent te ontdekken, zoodat de klacht en de twijfel zoowat de eenige kenteekenen des levens vormen.
De tweede „ziekelijkheid” wordt gevonden bij hen, die het meest den mond vol hebben over „ziekelijkheid”. Ge moet maar gelooven, maar aannemen, maar besluiten. Daar zijn eigenlijk geen vragen meer; alles is klaar!
Een waar kind van God vindt beide „ziekelijkbeden” al even „ziekelijk”. Waarom? Omdat hij naar zekerheid staat. En die zekerheid kan hij niet vinden in zijn gemis, noch in de klacht daarover, maar evenmin in het maar aannemen van iets, waarvan hij niet gelooven kan, dat het hem van Boven gegeven is.
Daarom kunnen wij bij het ware leven niet slechts spreken over bekommernis vanwege de zonde, maar ook over bekommernis over den staat. Wie de eerste niet kent, kan gerust zeggen, dat hij het leven mist; wien de laatste vreemd is, mag zich wel eens recht onderzoeken, of hij het leven wel bezit. De ernst des levens noopt tot een niet lichtvaardig oordeelen over het leven; het gaat op eene eeuwigheid aan; het geldt het wèl of wee onzer ziel; het raakt de eere Gods.
Waar het leven gevonden wordt, is plaats voor zulk eene bekommernis over den staat. Mocht zij meer gevonden worden. Het is toch niet goed, als de mensch maar rust op een zekere ervaring in den weg van schuldbelijdenis voor God. Het moet komen tot de volkomenheid des geloofs, tot zekerheid der hope, tot welbewustheid der liefde!
Daartoe brengt niet de genoegzaamheid van den oogenblikkelijken vrede des harten als wij met den tollenaar verzekerd mogen zijn van de verhooring onzes gebeds. Meer is ons noodig!
Of is schuldvergeving hetzelfde als verzoening met God? Versta wel, het gaat niet over de vraag of deze beide niet nauw, niet in een oorzakelijk- en gevolgverband met elkander staan, maar of ij gelijk zijn?
En dit juist leert God den zondaar, wien Hij, als den tollenaar, de genade leert kennen in de vergeving der zonden, dat, niettegenstaande deze genade, toch ontbreekt, wat den zondaar, zal hij wél getroost leven en sterven, zoo noodzakelijk is, d. i. de verzoening met God, zoodat hij den Heilige en Rechtvaardige mag ontmoeten als zijn Vader, zich mag koesteren aan zijn hart.
Mystiek? Jawel! De openbaring Gods is daar niet tegen; zij is er voor! Wat zingen wij in Psalm 25?

„Gods verborgen omgang vinden,
Zielen, daar Zijn vrees in woont;
't Heilgeheim wordt aan zijn vrinden,
Naar Zijn vreêverbond getoond.”

Om dien verborgen omgang gaat het in de ware klacht van den bekommerde over zijnen staat, om dien verborgen omgang bij beweldadigde tollenaars. In hunne ziel woont Zijne vreeze. De verborgenheden des Heeren zijn voor hen.
En nu neemt God, de Heilige Geest, de genoegzaamheid uit de schuldvergeving weg, want een schuldvergevend God kan nog zoo ver gedacht en gezocht worden, en de behoefte ontstaat, om met Asaf te spreken.
„Het is mij goed, mijn zaligst lot,” niet te weten, dat mijne zonden vergeven zijn, maar „Nabij te wezen, bij mijn God.”
Hoe zal dat kunnen? Hoe zal, bij zooveel gebrek, bij zooveel tekortkoming, bij zooveel zonde, als dag aan dag ons aankleeft, het gemeenschapsleven met den Heere d. i. het eeuwige leven, dat leven in de levendige wetenschap en genieting gesmaakt worden?
De tekstwoorden, die week aan week boven deze beschouwingen staan geven het antwoord:
„Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en — JEZUS CHRISTUS, DIEN GIJ GEZONDEN HEBT.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (XIc)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1922

De Wekker | 4 Pagina's