Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Enkele Opmerkingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enkele Opmerkingen

Naar aanleiding van „Heeft de Christelijke Gereformeerde Kerk recht van bestaan?” beantw. door Ds. Js. van der Linden, Em. pred. der Geref. te 's Gravenhage.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze brochure bedoelt te zijn dans weerlegging van de artikelen van Ds. Jansen in „de Wekker” ever het bestaansrecht der Christ. Geref. Kerk. De conclusie van Ds. v. d. Linden is, gelijk verwacht kan worden van die zijde, n.l. dat de Chr. Geref. Kerk een verkeerd begin had en dat .ook haar voortgang verkeerd is. Jammer dat Ds. v. d. Linden dat verkeerde begin meent te zien, waar het niet is en daarom ook in heel de brochure feil moet gaan. Daardoor staat hij dan ook met de waarheid niet op den besten voet. Het begin toch van de voortzetting des Christ. Geref. Kerk ligt niet in het uittreden van Ds. Wisse uit „de Geref. Kerken” in Juli 1892, maar in de drie gemeenten Noordeloos, Tenge en Zierikzee, wier kerkeraden, terstond nadat do vereeniging 17 Juni 1892 gesloten was, aan da respectieve classes, waaronder zij ressorteerden bericht zonden, dat zij met de vereeniging niet mengingen en dus nooit toegestemd hebben in de inlijving hunner gemeenten in de nieuwe kerkengroep „de Geref. kerken” geheeten. Had Ds. v. d. Linden hier het begin gezocht, dan had het heele betoog ever het reglement van 1869 achterwege kunnen blijven, daar die drie gemeenten niet de Chr. Geref. Kork met het reglement van 1869, maar de Chr. Geref. Kerk zonder hst reglement voort zetten. Dan behoefde hij op bldz. 7 niet van eene droevige mystificatie te spreken, maar dan had hij eek een steen minder op de Christ. Geref. Kerk kunnen werpen. Maar Ds. v. d. Linden maakt het neg erger. Tegenover hst betoog van Ds, J. dat in de vereeniging twee tegenover elkander staande beginselen werden vereenigd, of liever, dat der scheiding werd weggedoezeld, tracht Ds. v. d. L. de voorstelling te geven, dat de vaderen der scheiding eigenlijk ook doleerend waren, en al was er dan ook eenig vershhil, dit is, zegt Ds. V. d. L. bladz. 12 „voor 1892 tot oplossing gebracht.” Hier maakt hij zich schuldig aan dreeve misleiding. Uit eenige uitspraken van de vaderen der scheiding wordt hun doleerend standpunt aangetoond. Lezen wij die uitspraken goed, dan velt hier veel op af te dingen. Een man als prof. H. de Cock zegt het heel anders in zijne rectorale rede van 18 December 1890. Wij hoorden hem toen zeggen en lezen hetzelfde in de gedrukte rade op bladz. 33:
„De meening, dat het doleerend Kerkbegrip, of wilt ge de idee, de gedachte om door reformatie in de Herv. Kerk de plaatselijke gemeenten tot de zuiverheid in leer en regeering terug te brengen, oorzaak zou zijn geweest, dat de vervolging is begonnen... is zoo geheel onjuist dat ik mij niet kan voorstellen, dat mannen, die de geschiedenis kennen, dit ooit hebben durven beweren. Te Ulrum toch werd niet reformatie door doleantie, maar reformatie door separatie in practijk gebracht.” Prof. de Cock spreekt heel anders dan
Ds. V. d. L., als hij daar nog bijvoegt: „Ware dit eene doleerende daad geweest; dan had de kerkeraad moesten verklaren, dat hij het juk had afgeworpen of de stolp had weggenomen voor de geheele gemeente. Maar hij deed dit niet. In-tegendeel zelfs. Hij roept den volgenden dag de geheele gemeente bijeen en zegt aan die gemeente niet: uw kerkeraad heeft u bevrijd van het synodale juk, maar hij legt aan de leden de vraag voor: Wilt gij ook doen, wat wij gedaan hebben?” De zoon van den eersten afgescheiden predikant spreekt hier dus geheel anders dan de zoon der scheiding uit den Haag, ja, de eerste voegt er nog bij en weerlegt daarmee wat Ds. v. d. L. zegt op bladz. 15 aangaande de doleerende(?) daad van de kerkeraad van Genderen: „Noch te Ulrum, noch te Genderen werd aan doleantie gedacht. En te Ulrum en te Genderen werden dadelijk personen uit andere gemeenten aangenomen. Dit nu is eene ongerijmdheid bij Doleantie. Door Scholte werden al de handelingen te Ulrum met instemming vernomen. Van tweeën dus één. Of de leeraren de Cock en Scholte wisten niet, wat zij deden of zij zochten reformatie langs den weg van separatie en niet van doleantie.”
Maar dit is nog het ergste niet dat de zoon der scheiding (v. d. L.) door den zoon van den Vader der scheiding moet gecorrigeerd, maar veel erger is dat Ds. V. d. L. opzettelijk misleidt. Of moeten wij onkunde aannemen als Ds. v. d. L. op bladz. 16 schrijft: „Niet anders sprak Vader Brummelkamp. Nog in 1851 sprak hij op de Synode te Amsterdam deze woorden: dat hij zich nooit van de Herv. Kerk, maar we van het onwettig Kerkbestuur had afgescheiden.”
Weet Ds. v.d.L nu werkelijk niet, dat dit doleerend standpunt van Ds. Brummelkamp door de Synode van 1851 veroordeeld is? Is hij onbekend met de uitspraak van de Synode van 1851 „dat zij zich overeenkomstig art. 28 onzer Geloofsbelijdenis hoeft afgescheiden van ds Herv. Kerk, omdat deze de kenmerken van de ware kerk van Christus hoeft verloren en dat hieruit het onderscheiden standpunt met Ds. B. duidelijk is,” Ja die Synode van 1851 sprak uit: „geen kerkelijke gemeenschap te kunnen oefenen” met Ds. Brummelkamp, zoolang hij op dit doleerend standpunt stond. Had da Synode van 1892 dit standpunt van 1851 gehandhaafd, dan wars toen de vereeniging niet gesloten. Was dit standpunt van 1851 Christelijk Gereformeerd, dan is ons standpunt het ook, want wij erkennen hetzelfde. In 1851 sprak de kerk uit in Synode „geen kerkelijke gemeenschap te kunnen oefenen” met hen, die verklaarden wèl van het Herv. bestuur, maar niet van de Herv. Kerk zich te hebben afgescheiden.
Dit standpunt handhaafden da Christ. Gereformeerden, die met de vereeniging sist medegingen in 1892 en zij doen dit nog. Hebben zij daarin gezondigd, dan hoeft de kerk het ook gedaan in 1851 on ook in 1888 toen de Synode van Assen dit standpunt nog handhaafde. Ds. v. d. L. is dus niet objectief in zijne voorstelling der kerkgeschiedenis en dit toch is een eerste vereischte in een geschiedschrijver. Daarom kunnen wij zijne brochure alleen aanbevelen aan hen, die willen weten hoe men niet de kerkgeschiedenis voorstellen moet.
Dit blijkt ook uit hetgeen gezegd wordt omtrent Ds. J. Wisse, dat hij God gedankt heeft voor de Vereeniging in de Westerkerk (de kerk der doleerenden), daar Ds. Wisse na de vereeniging nooit in de Westerkerk is opgetreden, veel minder er gedankt heeft.
Evenzoo is al weer onjuist dat de verschillen voor 1892 tot oplossing zijn gebracht, zooals Ds. v. d. L. bladz. 12 beweert Doch wij hopen dit later met de stukken te bewijzen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Enkele Opmerkingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1922

De Wekker | 4 Pagina's