Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (XVIb)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (XVIb)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Niemand kan Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest.” I Cor. 12 : 3.

Het geloof is eene gave Gods, die Hij schenkt door Zijnen Heiligen Geest. Als de Heere den mensch trekt uit de duisternis, dan is dat, opdat die mensch zou zien en zou komen tot Zijn wonderbaar licht. Overgezet in het koninkrijk van den Zoon Zijner liefde (Coll. 1:13), is de wedergeborene een onderdaan van Hem, die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, deelt hij in de liefde Gods des Vaders, de genade van onzen Heere Jezus Christus en in de gemeenschap des Heiligen Geestes. Er is geene plaats voor de bedenking, of hij wel zijn zou een erfgenaam Gods en medeērfgenaam van Christus. Zeker Is het, dat het leven, door hem ontvangen, is het eeuwige leven en, wanneer straks het aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, dan heeft hij een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen ! Want hij is een gekende des Vaders van voor de grondlegging der wereld; hij is een gekochte door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt lam; hij is een bearbeide, een levendgemaakte door den Heiligen Geest. Ligt hij niet voor rekening van een drieēenig God?
Zoo is het, maar — aan 's Heeren zijde. Voor het eigen bewustzijn heeft hij daar evenwel niet terstond de zekerheid van, zoodat de bate van zijne staatsverandering door hem niet aanschouwd wordt. Zal bij die zien, zal hij ook voor zichzelven roemen in hetgeen de Heere voor hem is in Christus Jezus, dan zal zijn oog er voor geopend moeten worden.
Geeft God het geloof door den Heiligen Geest, de wedergeborene zal door dienzelfden Geest moeten opwassen. Naarmate die Geest hem bearbeidt, leidt en bestuurt, zal hij komen tot die volheid van kennis, waardoor hij mag gelooven, mag aannemen, wat hij voor God is, en wat God voor hem is.
Die opwas in het geloof is, evenals de inplanting er van, niet zijn werk, maar dat des Heiligen Geestes. Het is niet zoo, dat de Heere een mensch wederbaart en dan dien mensch aan zijn lot, aan zichzelf overlaat. Neen, gelijk in het natuurlijke leven de opvoeding van het kind is de taak van den ouder, zoo is de opvoeding van den door Gods Geest wedergeborene de taak des Heeren. En daaraan onttrekt zich de Heere niet. Door Zijn Woord en Geest wil Hij onderwijzen en onderwijst Hij; Hij vermaant en berispt. Hij vertroost en bemoedigt ; Hij weerhoudt en leidt, al naar Zijn kind het behoeft. En zijn nu Zijne kinderen één in hun kindschap, zij zijn onderscheiden in aard en karakter, in levensloop, In bevatting, in vertrouwen, in volgzaamheid; er zijn vurigen en langzamen, vooruitloopers en achterblijvers onder; er zijn er ook, die zich van den beginne aan openbaren als lijdzaam wachtende op Zijn Woord, als geloovig zich overgevende aan Zijne leiding. De Heere weet, wat van Zijn maaksel te wachten is, en Hij kent ze, o, veel beter dan wij onze kinderen, dan wij ons-zelven kennen. Hij behandelt ons dan ook juist, naardat wij het behoeven. Alleen dat licht, dat wij kunnen dragen schenkt Hij ons; alleen zoover leidt ons Zijn Heilige Geest, als het voor ons nuttig is; de Heere verspilt Zijne genade niet.
Evenmin als wij midden in den nacht de zon voor ons kunnen doen opgaan, evenmin kunnen wij den vrede en de zaligheid Gods grijpen, ook al is Zijne genade aan ons verheerlijkt. Wij kunnen onszelf niet voeden; wij kunnen onze oogen niet doen zien, onze ooren niet doen hooren, onze harten niet doen opmerken in het geestelijke. Laat ons dat niet vergeten, opdat wij onze afhankeIijkheid ons wèl bewust mogen zijn.
Anderzijds is er veel in ons en om ons, dat de opwas des geloofs tegenstaat. Inzonderheid in ons, immers, om ons been kan alles hetzelfde blijven, kan alles even sterk blijven tegenwerken, en dat toch het geloof er boven uit jubelt en zich verlustigt in zijn voorwerp. Maar in ons woont het ongeloof, dat strijdt tegen het geloof; in ons de duisternis, die het licht niet verdragen kan en wil; in ons de waanwijsheid, die zich stelt tegenover da wijsheid Gods; in ons het wederstreven van hetgeen de Heere vraagt; in ons de twijfel aan Gods Woord; in ons het willen zien en tasten inplaats van het gelooven. Dit staat ons in den weg en daardoor staan wij onszelf en onze zaligheid in den weg; daardoor bedroeven wij den Heiligen Geest en zoolang dat in ons zich stelt tegenover hetgeen de Heere ons door Zijnen Geest wil schenken en leeren, zoodat wij de zaligheid in en niet buiten onszelven zoeken, zoolang kan er geen opwas zijn. Of dan de hardheid des menschen God in den weg staat? Neen, dat blijkt wel uit da wedergeboorte en op Gods tijd moet zwijgen, wat in ons zijne stem tegen den Heere en tegen de eenvoudigheid des geloofs verheft. Maar zoolang de „binnen-praters” het woord hebben en geloof vinden, zoolang zal er schade en gebrek zijn voor den persoon, die leeft onder de bearbeiding des Geestes.
Dan dat alles maar uitgebannen ! Welzeker, of dit zoo maar ging ! Of ik tegen mijn ongeloof, dat ik als zoodanig niet herken, maar kan zeggen: henen uit ! Of ik mijne duisternis ook als duisternis zie!
Ach, het ontbreekt ons aan het „ons laten zaligen.” Wij redeneeren liever zelf en wij doen dat schijnbaar heel wijs en schriftuurlijk en leerstellig. Maar daardoor wordt ons, vergeef mij de vergelijking, de ware trek ontnomen. Al ons theoretiseeren stelt zich tegen de rechte practijk. Wij kunnen onszelf ook na ontvangen genade niet leiden, niet besturen, niet opvoeden. Wij kunnen onszelf niet verlossen van hetgeen ons scheidt van God en den Heere Jezus Christus.
Waarin dan de practgk moet bestaan? In mediteeren, in spreken, in strijden tegen de zonde, in.....? Neenl De practijk, waarop wij aangewezen zijn, is de practijk des gebeds.
Wij kunnen hst geloof niet grijpen, maar wij mogen, wij moeten er om bidden. De Geest, die ons in alle waarheid leiden moet, kunnen wij niet dwingen, maar wij mogen, wij moeten Hem afbidden en afsmeeken van Hem, van wien alle goede gave en volmaakte gift nederdaalt. En wanneer wij dan bidden, dan mogen wij en moeten wij niet in ons hart den weg afteekenen, waarlangs de Heere onze behoeften moet vervullen, maar wij moeten ons overgeven in ons gebed aan Hem.
Tot dat overgeven nu komen wij niet, tenzij wij uitgewerkt zijn en het niet meer weten of kunnen.
Nu kunnen er kinderen Gods zijn, die het van zichzelf niet kunnen gelooven, dat zij het zijn, omdat zij God wel eenigermate hebben Ieeren kennen doch niet in het aangezicht van Zijnen Zoon. Er is in hen een leegte, die zij altijd gevoelen, als het gaat over het heil van Gods volk. Hoe zal dit gemis worden aangevuld? Als zij Jezus leeren kennen als hun volkomen Zaligmaker en Borg ! En Hem zullen zij niet leeren kennen door redeneering maar door den Heiligen Geest. Voor hen heeft de Heiland een bijzonder woord gesproken in de bergrede, voor hen, die eene betrekking gevoelen op God, behoefte aan Hem, liefde tot Hem. De Heiland zegt (Luk. 11:9—13): „Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden. En wat vader onder u, dien de zoon om brood bidt, zal hem eenen steen geven? Of ook om een visch, zal hem voor een visch een slang geven ? Of zoo hij om een ei zou bidden, zal hem een schorpioen geven? Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelsche Vader den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt (XVIb)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1922

De Wekker | 4 Pagina's