Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 22 D.K.O. Verkiezing van Ouderlingen (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 22 D.K.O. Verkiezing van Ouderlingen (II)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de vereischten van het ouderlingenambt wordt door den Apostel Paulus gespreken in de pastorale brieven en wel 1 Tim. 3 : 1—7 en Titus 1 : 5—9. Als wij die vereischten, aldaar genoemd, nader bezien, dan blijkt wel, dat zij drieërlei zijn, n.l. vereischten voor den persoon van den ambtsdrager, voor zijn huisgezin en van zijn betrekking tot de wereld of tot de maatschappij.
In betrekking tot de persoonlijke eischen spreekt Paulus in 1 Tim. 3 : 2 tot 4. Hij laat er aan voorafgaan in vers 1, dat iemand, die lust heeft tot een opzienersambt een treffelijk werk begeert. Voor zulk een treffelijk werk moet dus ook een treffelijk persoon optreden. Een opziener moet dus die edele eigenschappen bezitten, welke met dat treffelijk werk in overeenstemming zijn.
Onder die eigenschappen behoort allereerst de onberispelijkheid. Een opziener dan moet onberispelijk zijn. In de oorspronkelijke taal staat zulk een woord, dat zeggen wil, dat man niets op hem leggen kan, dus op wien men geen vat heeft, waarop dus niets aangemerkt kan worden. Hij moet das zijn onbesproken van gedrag.
Ten tweede: ééner vrouwe man. Dit wil niet zeggen, dat hij gehuwd moet zijn, maar wel, dat hij niet meer dan ééne vrouw mag hebben. Ook wil het niet zeggen, dat hij als weduwnaar geen tweede huwelijk mag aangaan; gelijk de Grieksche of Oostersche kerk wil, maar dat hij niet, gelijk in die dagen wel voorkwam, meer dan ééne vrouw tegelijk mag hebben.
Ten derde eischt de Apostel dat hij zij: wakker. Het oorspronkelijke woord beteekent matig of sober, zich onthoudende van alle overmaat, vooral in het gebruik van wijn. Ascese of geheelonthouding wordt niet geeischt, maar wel matigheid.
Ten vierde: matig, in den zin van: zich beheerschend, dus met het verstand de begeerten leidend. Hier is de eisch dus vooral: ingetogenheid. Ziet de derde eisch: wakker, meer op onthouding van zinnelijk genot, de vierde eisch: matig, doet meer denken aan het zich weten te beheerschen, zoodat men zich in geenerlei opzicht vergeet.
De vijfde eisch is: eerbaar. Het Grieksche woord doet hier aan sierlijk denken, dus ordelijk, blijvende binnen de grenzen van het gepaste. Daarbij moet de opziener zijn: gaarne herbergend, dus gastvrij, om gewillig de van elders komende christenen in zijn huis op te nemen en onderdak te verschaffen.
De zevende eisch luidt: bekwaam om te leeren. Hij moet dus de leden zijner gemeente, die onderricht noodig hebben, kunnen onderwijzen. Nu gelden deze vereischten voor alle opzieners zonder onderscheid, dus zoowel voor hen, die arbeiden in het Woord, n.l. de leeraars, als zij die de kerk regeeren, dus de regeerouderlingen. In Titus 1 : 8 voegt Paulus hier nog bij: de goeden liefhebbend, rechtvaardig, heilig, kuisch en in vers 9: die vasthoudt aan het getrouwe Woord, opdat hij machtig zij beide om te vermanen door de gezonde leer en om de tegensprekers te wederleggen.
Bij al deze vereischten zegt Paulus in 1 Tim. 3 : 3 ook, wie geen ouderling mag zijn, m. a. w. wat in een ouderling niet geduld mag worden. Hiertoe behoort allereerst: niet genegen tot des wijn, niet pora (bij) oinos (wijn), d. w. z. die niet bij den wijn zit, dus drankzuchtig is. Geen smijter mag hij zijn. Dit thans veranderde woord, ziet op smijten, op den grond werpen, dus genegenheid tot vechten of om er op los te slaan. Het beteekent hetzelfde als aan Titus wordt geschreven „niet genegen tot toorn”, zoodat de ouderling niet opvliegend mag zijn en strijdlustig. Hij mag ook niet zijn „een vuil gezin zoeker”, iemand die op oneerlijke wijze zijn brood verdient of door hebzucht gedreven van de Evangelie-bediening een geldwinning wil maken. Geen vechter mag hij zijn, d. w. z. niet twistziek en eindelijk: niet geldgierig, letterlijk staat er: niet een vriend van het geld, want die rijk willen worden vallen in vele verzoekingen en in den strik des duivels, zoodat zij tot oneer der gemeente zouden dienen.
In vers 5 voegt de Apostel er nog bij: „Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle”. Met een nieuweling is niet bedoeld iemand, die pas uit een andere gemeente is gekomen, maar iemand die eerst kort geleden uit het heidendom tot het christendom is overgegaan. Zulk een pas bekeerde zou zoo licht hoogmoedig worden, als hij zoo spoedig reeds ouderling werd en daardoor zou hij vallen in hetzelfde oordeel, waarin de duivel viel, namelijk hoogmoed. Dat was Satan's eerste zonde en daartoe verleidde hij ook den mensch, zeggende: Gij zult God gelijk zijn.
't Zijn dus zeer vele positieve en negatieve eischen, die voor het opzieners- of ouderlingenambt door de Schrift gesteld worden.

Apeld. De Br.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1922

De Wekker | 4 Pagina's

Art. 22 D.K.O. Verkiezing van Ouderlingen (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 oktober 1922

De Wekker | 4 Pagina's