Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kracht des geloofs (249)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kracht des geloofs (249)

Frankrijk

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu begon het werk der pijniging. Bij ieder drietal wiggen, die werden ingeslagen, moest men vragen, of de gemartelde ook tot bekentenis kwam. Onbegrijpelijk fel was de smart, die daarbij geleden werd, doch Calas doorstond haar in het bewustzijn van zijn onschuld. Tot tweemaal toe gaf hij, op de vraag der rechters, door het hoofd te schudden, te kennen, dat hij geen schuld bekennen kon. Reeds was met het inslaan der levende wigge de buitengewone pijniging begonnen, toen de commissaris riep: „Houd op!”
Schepen David had bij dit alles roerloos gestaan, toch in geweldige gemoedsbeweging, naar men kon zien. Zoo vaak Calas de lippen bewoog, hoopte hij van die lippen het „ja” op te vangen, opdat zijn geweten zou gerustgesteld worden. Maar hij wachtte tevergeefs.
„Ophouden?” riep hij uit, „waarom?” „Houd op!” herhaalde de commissaris. Doch toen de beul het koord ging losmaken, duwde de schepen hem ter zijde.
„De man is nog niet in doodsgevaar,” zeide hij, „geneesheer, vader!”
„Geneesheer!” sprak de commissaris, „gij staat hier onder onze bevelen en niet onder die van mijnheer den schepen!” Vervolgens zich tot den beul wendende, zeide hij: „Maak hem los!”
Het was hoog tijd. Calas lag in zwijm. De schepen ging woedend heen.
Men legde Calas op een houten rustbank, die in de pijnkamer steeds aanwezig was voor hen, die door de pijniging bewusteloos waren geworden. Het duurde een geruimen tijd, voor Calas weer eenigszins bijkwam.
Toen hij zijn oogen opsloeg, riep hij uit: „O, leef ik nog? Ik dacht...!” doch verder kwam hij niet. 't Was duidelijk, dat het lichaam als verdoofd was door de doorgestane smarten.
Men liet hem nog eenigen tijd met rust. Toen trad een der priesters op hem toe en zeide: „Broeder, gij hebt den dood van nabij gezien, en zijt toch tot het leven weergekeerd. Maak nu gebruik van dat uitstel, dat God u schenkt, en ....”
„Zoo gij wilt, dat ik er gebruik van zal maken, verschoon mij dan van uw aanzoeken. Ik vraag het u in 's Heeren Naam!”
Toen nam de commissaris het woord en zeide: „Griffier, lees ons het procesverbaal voor.”
De griffier las: „.... en heeft gezegde Calas volhard zijn geloof te ontkennen. Ten bewijze van hetwelk .... enz. enz.”
De commissaris vroeg hem, of hij geen aanmerkingen had.
„Neen mijnheer!” antwoordde Calas met zachte stem.
„Wilt gij dit proces-verbaal onderteekenen?”
„Ik wil het beproeven!”
Men gaf hem een pen. Reeds rustte zijn hand op het papier, toen hij plotseling de inkt uit de pen wischte, haar in het bloed doopte, dat uit een zijner wonden vloeide en met dat bloed als inkt onder het proces-verbaal schreef: „Ik ben onschuldig, Calas.”
Daar de gemartelde niet had bekend, moest het overige van het vonnis worden worden voltrokken. Toen de daarvoor bestemde tijd was aangebroken, werd Calas op de bekende kar geplaatst, die hem naar de strafplaats sou voeren. Een groote menigte begeleidde dat voertuig en onafzienbaar was de schare, die op het plein was verzameld, waar het schavot was opgericht.
Calas werd op het rad gebonden en met een breekijzer werden hem de beenen verbrijzeld. Bij iederen slag klonk een gil van den veroordeelde over het plein. Ademloos luisterde de menigte toe en menigeen brak in snikken uit.
Twee uren moest de veroordeelde zoo op het rad gebonden liggen, tot hij eindelijk naar den brandstapel werd gebracht. Een koord werd om zijn hals gedaan en toen dat koord werd aangetrokken, was Calas uit zijn lijden verlost. Eeuwige vreugde was zijn deel geworden! Onbeschrijflijk was het lijden, dat hij had geleden door de wreedheid van Rome — onbeschrijflijk de heerlijkheid, die hij mocht ontvangen door de genade Gods, in Christus Jezus aan hem betoond!

H. (Harderwijk) V.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Wekker | 4 Pagina's

De kracht des geloofs (249)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Wekker | 4 Pagina's