Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jeruzalems Wachters - III en IV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeruzalems Wachters - III en IV.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

REDE, uitgesproken in de ure des gebeds, gehouden vóór de Examina aan de Theol. Schooi op Maandag 9 Juli 1923, door Ds. B. v.d. Berg, Pres. Curator.

De drie doodvijanden richten het eerst hunne pijlen op de wachters, om die te overwinnen. Als die buiten gevecht zijn gesteld, hebben ze al veel gewonnen. We herinneren hier aan de zeker wel bekende legende, dat de booze geesten na een strijdtocht bij den overste der duivelen moesten komen om verslag van hun werk te geven, Op de vraag, wat zij gedaan hadden om het rijk van Christus afbreuk te doen, antwoordde er een, dat hij een schip met zendelingen in de diepte had doen zinken. En wat was het antwoord. „O, dat beteekent niets, want voor 10 zendelingen, die gedood worden, komen 20 anderen in plaats”. Daarna verhaalde een ander, hoe hij een kerk in brand had gestoken. „Ook dat is niets”, luidde het antwoord, „want met blijdschap bouwen zij een ander”.
Maar eindelijk kwam er een, die een dienaar des Heeren afvallig gemaakt had, en tot het kamp der vijanden had doen overloopen. En ziet, hij werd geprezen als iemand, die een groote zege bevochten had voor het rijk der duisternis. Daarom wel een gevaarvolle plaats. Zoo juist zegt dan ook de voren reeds genoemde prediker: „In spijt van den volkswaan, dat onze plaats een rustige schuilplaats is tegen verzoekingen, is het niets minder waar, dat de gevaren voor ons talrijker en listiger zijn dan voor gewone christenen”.
Daarom richt de duivel zijn scherpste pijlen op de wachters, en hoe noodig is het dus, dat zij in de wapenrusting Gods staan om die vurige pijlen te doen afstuiten, maar ook, dat er een gedurig gebed voor hen opga, opdat zij niet door den vijand mogen verslagen of overrompeld worden. Want als des vijands pijlen geen doel treffen, versmaden zij ook de list niet, om ware het mogelijk de wacht op Jeruzalems muren te overrompelen. Zij koesteren den grootsten wrok tegen hen, die in de voorhoede staan. En welk dienaar maakt bij oogenblikken geen kennis met het gevaarvolle van de plaats, waarop de Heere hem gesteld heeft? Dan eens besluipt hem het gevaar van deze en dan weder van de andere zijde, nu eens komt de vijand met open vizier, maar straks ook verborgen achter een masker. Daarom is het noodig voorde wachters op de muren der Kerk om de listen en aanvallen des vijands te kennen, maar ook om er zich tegen te wapenen en er tegen te waken en te bidden. Daartoe vermaande de Heere Zijn jongeren nog in den Olijvenhof. „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt”, klonk het van Zijn lippen. En in Petrus zien we, welke droeve gevolgen het heeft, als een wachter niet aan het gevaar denkt en zorgeloos is tegenover den vijand.
Daarom medebroeders! laat ons ootmoedig verblijd zijn, als de Heere ons tot een wachter op Jeruzalems muren riep en aanstelde, maar laat het een verheugen zijn met beven, opdat in het besef van ons gevaar gedurig moge opgezien worden tot onzen groeten Wachter, Jezus Christus, Die nimmer sluimert noch slaapt, om van Hem kracht, wijsheid en waakzaamheid af te smeeken op onze gevaarvolle plaats, maar ook die bekwaammaking, die we behoeven om ons gewichtvol werk te volbrengen.
Dat we dat noodig hebben zal blijken, als we letten op:

IV.

De gewichtvolle taak van die wachters. Wat toch moeten die wachters op Jeruzalems, muren doen? In de allereerste plaats, waken, letten op de bewegingen en gedragingen van den vijand. Zij moeten nauwkeurig nagaan, welke punten der stad door hem bedreigd worden, welke wapenen van aanval de vijand medevoert, en met welke sterkte hij tegen de stad optrekt.
Met een Habakuk heeft hij zich op den wachttoren te plaatsen om te hoeren, wat de Heere in hem spreken zal. Maar daarmede is hun taak nog niet volbracht. Zij mogen hetgeen ze zien niet verbergen en daarvan zwijgen. Neen, zij moeten alles, wat zij zien, getrouwelijk te kennen geven aan de burgers van Jeruzalem. Zoo toch zegt de Heere: „O Jeruzalem, Ik heb wachters op uwe muren besteld, die geduriglijk al den dag en nacht niet zullen zwijgen”. Welk een gewichtvolle taak. Om het gewichtvolle aan te duiden wordt hier juist den ontkennenden vorm gebruikt, want dat geeft een sterkere bevestiging. O, gij, die wachters des Heeren zijt, gij moogt van de gevaren, die Jeruzalem bedreigen, niet zwijgen.
Ach! hoe roept alles den getrouwen wachters toe, dat zij maar zwijgen moeten, dat zij niet zoo spoedig alarm moeten slaan. En helaas! hoevelen, die zich wachters noemen, hebben het evenals de profeten van. Israël al ver in dat zwijgen gebracht, of der gemeente, als zij nog spreken, van zachte dingen gesproken. Hoe veroordeelend is voor dezulken het woord des Heeren tot Ezechiël.
„Wanneer daarentegen de wachter het zwaard ziet komen, en blaast niet met de bazuin, zoodat het volk niet is gewaarschuwd, en het zwaard komt en neemt een ziel uit hen weg, die is wel in zijn ongerechtigheid weggenomen, maar zijn bloed zal Ik van de hand des wachters eischen. Gij nu o menschenkind! Ik heb u tot een wachter over het huis Israels gesteld, zoo zult gij het woord uit Mijnen mond hooren en hen van mijnentwege waarschuwen” Ziet daar dus medebroeders in de bediening en gij, die u tot de bediening voorbereidt, onze van Godswege ons opgelegde taak. Wij moeten spreken en niet zwegen.
Wanneer moeten we spreken? O ten allen tijde! Geduriglijk al den dag en al den nacht. Spreken, roepen moeten we, als de Zon der gerechtigheid als op den dag hoog aan den hemel staat; als daar een bloeiend geestelijk leven in Gods Kerk en geestelijk Jeruzalem gevonden wordt, en de lichtende dag over het volk des Heeren is gekomen. Maar niet minder, ja dan vooral, moeten we spreken, als de nachtelijke donkerheid op Jeruzalem 'is neergedaald, als de duisternis de burgers omringt, zoodat ze door bange vreeze beklemd hun weg gaan. En immers zulke tijden komen er ook. Moeten we niet zeggen, dat er ook nu donkerheid op de kerk is neergedaald? Is het niet de algemeene klacht, dat er zoo weinig opgewekt geestelijk leven is, dat er zooveel dorheid en doodigheid, ja zelfs zorgeloosheid gevonden wordt?
En vraagt ge dan: wat we moeten spreken ? O zeer veel! We moeten den zorgeloozen toeroepen, in welke gevaren ze zich bevinden, ze zeggen, dat de vijanden, van zonde, wereld en satan hen omringen en het op hun ondergang hebben toegelegd. We moeten ze toeroepen dat ze aan den dood en het oordeel onderworpen zijn en dat ze reddeloos verloren zijn, indien ze geen schuiling zoeken bij Jeruzalems Koning, die hen alleen van hun zondedood kan verlossen en beschermen tegen elken vijand.
Ja, ze moeten opgeschrikt worden door de boetbazuin der Wet, opdat ze verschrikt mogen worden en naar de eenige schuilplaats leeren omzien.
Maar dan ook den verschrikten in Sion de weg der ontkoming aanwijzen. Zij, die door de ontdekking des Geestes, door het woord des wachters op het gevaar opmerkzaam zijn geworden, en den noodkreet hebben leeren slaken: „Is er nog een weg om de straf te ontgaan en wederom tot genade te komen,” moeten heengewezen worden naar Dien Man, die een verberging is tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed. Zij moeten gewezen worden op de Eenige Rots der ontkoming, op Jezus Christus, Die den schuldigsten en meest benauwden zondaar kan zaligen, omdat Hij volkomen zalig kan maken, allen, die door Hem tot God gaan. Welk een liefelijke taak om de verlegenen in Jeruzalem te wijzen op den algenoegzamen Zaligmaker, Die de schuld heeft betaald, de Wet heeft volbracht, den dood heeft geknecht en den Satan den kop heeft verpletterd, ja, de wereld overwonnen! Zoo moet dus de Wachter des Heeren niet alleen de bazuin der Wet aan den mond zetten om het volk te verkondigen zijne overtredingen, maar hij moet ook de bazuin des Evangelies doen hooren om alle treurigen te troosten en de treurigen Sions toe te roepen, dat de Heere wil beschikken, sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid en het gewaad des lofs voor een benauwden geest.
En zoo moeten ze ook de tot Christus gekomenen onderwijzen. Ze moeten hen bij den voortduur wijzen op de gevaren, maar ook steeds meer de verborgen heden der zaligheid ontsluiten, opdat ze opwassen in de kennis en genade van den Heere Jezus Christus. — Welk een gewichtvolle maar ook heerlijke taak. Als de wachters recht gesteld zijn, zullen ze met blijdschap hun taak vervullen, ja met den dichter er van jubelen: 'k Heb anderen al de rechten van Uw mond. Ps. 119 : 7, 23.
Zoo is ook het woord van deze ure voor ons allen, wie we ook zijn, van groote beteekenis, wijl het ernstige roepstemmen en vermaningen voor ons bevat.
Het roept ons in de allereerste plaats toe: Hoor naar de wachters, die de Heere op Jeruzalems muren besteld heeft. Heeft de Heere ze gegeven, opdat ze dag en nacht niet zouden zwijgen, dan is ook Jeruzalem gehouden om naar de wachters te hooren. Maar ach ! hoe velen zijn er, die op de woorden van de wachters geen acht geven!
Zij leven zorgeloos voort, als doof voor hunne prediking en roepstem, en sommigen durven openlijk, evenals het Israël van Jeremia's dagen, zeggen: „Wij zullen naar u niet hooren !” Is het zoo ook nog met U? O dan is het nog niet wel. O wat we u bidden mogen, hoor nog naar hun woord, terwijl ge in 't heden der genade zijt.
Nog laat God Zelf u door hen roepen. Al meent gij, dat het des wachters eigen woord is, de ware wachter zal met Paulus kunnen getuigen: Wij bidden u, alsof God door ons bade, laat u met God verzoenen.” Daarom als ge niet wilt hooren, zal wel de ziel des wachters over u weenen in verborgen plaatsen vanwege uwen hoogmoed, maar uw bloed zal op uw hoofd zijn, en de Heere zal u eenmaal toevoegen: „Toen Ik geroepen heb, hebt gijlieden geweigerd.”
Gelukkig echter, als ge bij aanvang naar de wachters op Jeruzalems muren leerdet hooren. Zoo zal het zijn, als God u door zijn Geest zaligmakend heeft bearbeid, 't Is het eerste kenmerk van genade. Toen de Heere Lydia's hart geopend had, gaf zij acht op hetgeen van Paulus gesproken werd. En zoo is het nog. Als God een zondaar wederbaart, is er gewilligheid en begeerte om naar de wachters te hooren. Dan komt er een honger naar Gods Woord. — Maar ook mag dan wel schaamte het aangezicht bedekken.
Ook ware wedergeborenen kunnen nog in het gevaar komen, dat ze naar de wachters niet hooren. De voorbeelden in Gods Woord bewijzen het. Laat daarom gedurig de bede bij u mogen zijn om een geopend oor en een gewillig hart voor de stem der wachters.
Maar dan roepen we u in de tweede plaats toe: Waardeer de wachters, die de Heere gesteld heeft. Is het in het natuurlijke leven reeds een geruststelling, als er in een stad, die van vijanden omringd is, bij dagen en bij nachten wachters op den muur der stad staan, die van het gevaar verwittigen; hoe groot moet het dan niet zijn, dat de Heere ook wachters in zijn kerk heeft gegeven, opdat ze ten goede voor zijn kerk zouden waken.
Maar ach! hoevelen zijn er, die dat niet waardeeren, die er geen gave des Heeren in zien. O bedenk het mijn hoorder, die u daar aan schuldig maakt, dat de Heere die wachters niet daar gesteld heeft om Zijnentwil, maar om uwentwil, opdat ze u zouden verwittigen van het gevaar, waaraan alle verloren zondaren onderworpen zijn, maar u ook zouden wijzen op de eenige schuilplaats tegen al die gevaren, opdat ge nog ontkoming zoudt vinden. — Als we waarlijk onzen verloren staat bij het licht van Gods Geest leerden zien, zullen we 't echter waardeeren.
Dan zal het ons bij oogenblikken een wonder zijn, dat God nog zooveel bemoeienissen met schuldigen en verlorenen wil maken, dat Hij zelfs nog wachters zendt. Dan zullen we instemmen met de betuiging van Gods oude volk: „Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet hooren; die tot Sion zegt: uw God is Koning!” Zit ge daarvan geen vreemdeling? Dan roepen we u ten laatste toe; Bidt voor de wachters op Jeruzalems muren. Zij staan op zulk een gevaarvolle plaats. Zij zijn op Jeruzalems muur blootgesteld aan het gezicht, maar ook aan de aanvallen des vijands. Daarom hebben ze noodig, dat, waar zij waken voor Jeruzalems burgers, Jeruzalems burgers voor hen bidden. De hoog begenadigde Paulus wees er de gemeente op, toen hij zeide: Broeders bidt voor ons. En waar zoo het gebed der gemeente voor de wachters mag opstijgen, zal de gemeente zelf de vrucht ontvangen.
Ja, als we bidden voor de wachters, bidden we meteen voor ons zelf. Als God de wachters bekwaamt, komt het der gemeente ten goede, want hetgeen zij ontvangen, ontvangen ze niet alleen voor zich zelf; neen, juist om het aan de gemeente uit te deelen.
Daarom de vraag: Bidt gij wel eens voer de wachters op Jeruzalems muur; voor de ambtsdragers in Gods kerk ? Ach! daar zullen er onder ons zijn, die voor zich zelf nog niet bidden Hoe zouden ze dan bidden voor de wachters. Is het zoo met u? Laat het u dan nood des harten mogen worden, dat de Heere u leere bidden voor u zelf en voor de ambtsdragers. Maar als ge waarlijk voor u zelf leerdet bidden, dan zal toch ook het gebed voor de wachters niet ontbreken. Wel zal ook in dezen schaamte ons aangezicht moeten bedekken. Laat het ons gedurig doen vragen om den Geest der genade en der gebeden, om ook bekwaamd te worden tot het gebed voor de wachters.
Komt, laat ons ook nu, zij het dan in zwakheid, ons gebed voor de wachters en voor de, naar wij hopen, aanstaande wachters tot den troon der genade opzenden.
Vriendelijk danken wij onzen broeder voor het afstaan zijner rede, waardoor ook zij, die de ure des gebeds niet konden bijwonen, in de gelegenheid werden gesteld van den inhoud kennis te nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1923

De Wekker | 4 Pagina's

Jeruzalems Wachters - III en IV.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1923

De Wekker | 4 Pagina's