Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid - VII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid - VII

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebben wij nu gezien de geheel eenige wijze, waarop God den mensch schiep, dan is tevens het verband en het ver­schil aangewezen, dat er is tusschen den menssh en het dier. Wanneer de school des ongeloofs wijst op de overeenkomst die er is tusschen dieren en menschen, dan zou dit op zich zalf voor ons geen bezwaar zijn dit te aanvaarden. Die overeenkomst stelt de Heilige Schrift, Als het juist is, dat alles uit de hand van den eenen Schepper te voorschijn kwam, dan is deze overeenkomst te beter te verklaren. Juist die verwantschap, die er bestaat in Gods matelooze Schepping wijst er op, hoe gansch het bouwwerk der Schepping naar één vast bestek is voltrokken. Gesteld eens, dat er geen verwantschap was van dier en mensch, zou men er dan eerder toe kunnen komen om te beamen: „Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?” Of is het niet veel aannemelijker, dat uit één God alle leven in dier en mensch en in heel de schepping is ontstaan, Wij hebben er dus niets op tegen, wanneer de moderne school op die overeenkomst steeds doelt. De Heilige Schrift gaat daarin ons voor, en zegt, dat beiden, mensch en dier op denzelfden dag zijn geschapen, dat beide geformeerd zijn uit 't stof der aarde, ja, gaat zelfs nog veel verder en leert, dat niet alleen de mensch, maar ook het dier een ziel heeft. De Heilige Schrift laat ons in de eerste hoofdstukken een schoone opklimming zien van het plantenleven tot het dierenleven, van het dierenleven tot het menschenleven. Wanneer dies de wetenschap van evolutie of ontwikkeling spreekt en beweert, dat er een gang is het wordingsproces is van het lagere tot het hoogere, van het anorganische tot organische, van het onbezielde tot het bezielde, dan is deze gedachte niet in tegenspraak met de schrift. Alleen hier scheiden onze wegen, wanneer wij echter en in al deze wisselingen en verschijningsvormen de band speuren van den Almachtige, die heel deze rijke structuur te voorschijn riep, en het evolutionisme daarentegen aan een eeuwig proces denkt, terwijl ten slotte heel dit probleem opgelost wordt door de kinderachtige opmerking: „het komt alles van zelf”. Wat een dogma, wat een reusachtig geloof! En dat zijn meestal de menschen, die meenen, dat zij het geloof kunnen missen!
De Heilige Schrift dus laat ons zien een rijken ontwikkelingsgang, waaruit te verklaren is de eenheid, die in heel het werk der Schepping valt op te merken. Vooral wanneer het de bezielde Schepping raakt, treedt deze eenheid nog duidelijker naar voren. Immers het plantenleven is daarin van het dierenleven onderscheiden, dat de plant wel leeft maar daarom nog niet bezield is. Wel heeft de school van prof. Fechner zich aangegord om aan te toonen, dat ook de planten bezield zijn, maar heel deze leer van de „plantenziel” is uit pantheïstische overwegingen geboren, waarin het onderscheid tusschen God en wereld, geest en stof, te loor gaat. Nergens wijst de Heilige Schrift heen naar een „ planten ziel”, maar laat ons niet in het onzekere, wanneer het de dieren raakt. Immers elke Bijbellezer kent het woord, dat God de Heere tot Israël spreekt, „de ziel van het dier is in het bloed, daarom heb ik het u op het altaar gegeven, om over zielen verzoening te doen”. En op een andere plaats. Alleen houdt vast, dat gij het bloed niet etet, want het bloed is de ziel, daarom zult gij de ziel met het vleesch niet eten”. Ontegenzeggelijk leert dus de Heilige Schrift het bestaan van een dierenziel, en wie dus zou willen zeggen, dat het onderscheid tusschen dier en mensch hierin ligt, dat het dier geene en de mensch wel een ziel heeft, vergist zich grootelijks. En dan niet alleen, maar deze raakt daardoor ook een schoone schakel uit de keten der Schepping kwijt. 't Is dan ook opmerkelijk, hoe zelfs de ongeloovige wetenschap zichzelf heeft herzien en gebroken heeft met een al te mechanische opvatting en de schrift weer benadert. Immers in deze school des ongeloofs worden weer vele warme verdedigers voor het bestaan eener dierenziel gevonden. Wanneer nu èn mensch èn dier een ziel bezit, dan klemt van zelf de vraag, waarin dan het verschil is te zoeken en hoe het dan komt, dat niet het dier en wel de mensch onsterfelijk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1923

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid - VII

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1923

De Wekker | 4 Pagina's