Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid - XIII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid - XIII

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij noemden nu als derde de sfeer der redelijkheid. Verstand en rede toch zijn twee factoren is den mensch, die wij ras elkander nog wel hebben te onderscheiden. Het staat hier precies zoo als met wetenschap en wijsheid. Wetenschap is de veelheid, waarbij men de dingen verzamelt en rangschikt, maar wijsheid is de eenheid, om alles te zien en te trekken is een hooger licht. Daarom is het zoo schoon en zinrijk „dat Christus wordt genoemd, de wijsheid Gods”, en wie door wederbarende genade den Christus hoeft leeren kennen, zal dan ook dit als kenmerk in zijn geestesleven omdragen, dat hij alle dingen, zoowel zijn eigen leven als heel dat warrelend wereldgebeuren, is het licht van den Christus trekt en uit dat licht beziet. Natuurlijk zijn er duizenden, die den Christus miskennen, maar dat doet niets te kort aan den onuitwischbaren trek is den menschen redelijk, geestelijk bestaan om te komen tot eenheid in de veelheid, tot rust in de onrust, tot het wezen in on achter de verschijnselen. Immers wij menschen hebben ten slotte niet genoeg aan dit leven, dat voor de de massa is een wirwar van toevalligheden en teleurstellingen. Wij zoeken naar vastheid, naar zekerheid, naar rust, en wij zien heen naar de toekomst en verwachten nog zooveel van de toekomst, omdat het heden ons zoo spoedig ontglipt. Zie, nu wordt de mensch op de vleugelen zijns geestes al verder gedragen, verder zijn toekomst in en de vraag klopt door al zijn zielekameren heen, en, „Zal ik nog zijn, als ik niet meer zal zijn in dit lichaam en op deze aarde. Want al wat in mij is schreit naar leven en al wat wij rondom ons zien, predikt ons den dood”.
Nu blijft er voor den mensch slechts deze ééne keuze over, óf te leven sub specie aeternitatis d.i. alles trekken in het licht der eeuwigheid, of te leven, sub specie banalitatis d.i. alles te trekken in het schijnsel der onbeduidenheid. Maar dan moeten wij er toch eerst toe komen, om de diepste aspiratiën van ons wezen met voeten te treden, wanneer wij tot het banale zinken. Het is wel zeer arm, wat eens gehoord werd aan 't graf van een socialist, toen één uit den kring naar voren trad en o.m. ook dit zeide: „wij geven onzen kameraad over aan de oneindigheid”.
Is dan daarvoor geleefd, gestreden, geweend, om ten onder te gaan in den afgrond van onbegrepen diepte ? Hoe arm is toch het ongeloof, wanneer het uitzicht krijgt op de donkere ravijnen van den dood. Dan is elke fakkel gebluscht, elke lach verstomd, elke berekening een bankroet geworden! Hoe rijk het kind van God, dat in Christus Jezus de opstanding en het leven vond, dat in het diepst van zijn ziel tot de hoogste redelijkheid d.i. tot de hoogste rust der blijdschap steeg. De mensch, die niet in naieve gedachteloosheid het leven vervlindert, maar die dieper leeft, wil zoo gaarne den sluier optippen, die hangt over den drempel der eeuwigheid, maar hij tast al meer in nevelen. De Christen daarentegen — en ik denk hier aan Paulus, toen hij dezen drempel naderde, ontvangt hier het licht den geloofs.
Heeft u nooit eens verrast de stille blijdschap, waarmede deze Apostel de poort der eeuwigheid voor zijn voet ziet ontsloten? Al rollen de golven van den doodsjordaan aan, al laten zij van nabij haar somberen golfslag hooren, maar Paulus zet zijn voet is die donkere valleien met den blijden moed der geloofsverzekering „dood waar is uw prikkel, hel waar is uw overwinning ?” „te sterven en met Christus te zijn is zeer verre 't beste”.
Wat voorrecht, om zoo het loven met al zijn raadselen en het sterven met al zijn duistere diepten in dat eeuwigheidslicht te zien! Wie op die hoogte, waar deze fakkel brandt, is mogen stijgen, ziet aan zijn voet dien warrelenden, bulderenden wereldstroom neerstorten is de diepte van het graf, maar het vroolijk licht van den Oostertrans spreekt hem is vriendelijke stralen zoo bemoedigend tegen, in wier lichtschakeering hij den brief leest van den Doodsoverwinnaar „Ik leef en Gij zult leven”. Wat lijden kan te bang, wat kruis te zwaar, wat nacht te donker zijn voor een, die in dit blij vooruitzicht zijn pelgrimstocht mag voortzetten? Dan hebben wij de eeuwigheid gegrepen in den tijd, dan zijn wij onzen tijd vooruit, dan kunnen die zoogenaamde verlichte menschen dezer moderne eeuw met ons niet meekomen, ze blijven een heel eind achter, dan zijn wij den dood vooruit, dan zijn wij in niemands macht en kan geen geweld noch vlammen van den brandstapel ons wezenlijk meer schaden, want dan is dóór en in Jezus Christus de dood in onze macht. Gij zegt, dat ik hier uit de filosofische sfeer voor 't bewijs der onsterfelijkheid wel wat in de mystieke ben overgegaan! 't Zij zoo. Ook die overgang kan zijn nut hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1923

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid - XIII

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1923

De Wekker | 4 Pagina's