Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Religie-Belangstelling - VI - Slot

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Religie-Belangstelling - VI - Slot

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

In kwestie is eigenlijk niet zoozeer het Godsbesef dan wel meer bepaald het Gods-begrip; en daarmede ook het religie-begrip. Dit geeft thans een crisis.
Terecht is hier reeds op gewezen door Philip Mauro in zijn boek „666.” Over de geheele wereld, zoo schrijft hij, in Christendom en Heidendom, in Catholicisme (hij bedoelt Roomsch) en Protestantisme enz., heeft als tegelijktijdig en plotseling de openbaring plaats gegrepen van geheimzinnige krachten met een machtigen invloed, die alles aangrijpen, — en, zoo voegen wij er bij, het terrein van de religie niet het minst. — In 1908 schreef Dr. R. Broda: „Wanneer wij de opvolgende tijdperken van menschelijke beschaving met elkander vergelijken met het doel, om de onderscheidene karaktertrekken van elk hunner te bespreken, dan zullen wij bevinden, dat een der beteekenisvolste karaktertrekken van onzen eigen tijd is de godsdienstige crisis, die alle beschaafde rassen thans gelijktijdig doorloopen nooit te voren in de geschiedenis der menschheid ondergingen de religies zulke geweldige beroeringen,.... en deze groote wereldcrisis herhaalt zich in de ziel van de uitnemendsten der gemeenschap.”
In „The Programme of Modernisme” spreken de schrijvers alleen over de zoo genaamde christelijke landen, en dan luidt het: „Een groote geestelijke crisis, welke niet is onze dagen begonnen is, maar wel haar diepingrijpende betekenis bereikt heeft, beroert alle religieuze gemeenschapen van Europa,” —
In hoofdzaak kunnen we drie groote problemen onderscheiden in deze crisis binnen het Christendom van den nieuweren tijd.
1. Of de religie uit openbaring van den levenden God aan ons is ontstaan; of wel, dat religie een vrucht uit het louter menschelijk denken en willen is. — Om deze twee gaat hot in hoofdzaak bij 't begrip religie zelve.
Men zij wel doordrongen van de diep ingrijpende beteekenis dezer kwestie. Zal religie openbaringsreligie zijn en dies, door God haar wezen en aard bepaald zijn; òf heeft religie haar oorsprong in den mensch; zoodat hare verwerping feitelijk geen zonde is.
Het is een karakterverschijnsel van onzen tijd, dat men niet zoo gemakkelijk meer gelooven kan. Alles moet zoo op ééns in al zijn klaarheid en redelijkheid worden doorzien, of.... mis is het. Van problemen moet men niets hebben. Daar kan de geestesgesteldheid van het geestelijk bloedarme geslacht onzer dagen niet goed tegen. AI die ouderwetsche begrippen rijmen zich zoo niet meer met de opvattingen en voorstellingen van onzen tijd; zij staan verre beneden het religieusbewustzijn onzer eeuw. Men acht zich er veel te geleerd voor. De „wetenschap” (!) heeft al sedert lang immers uitgemaakt, dat dit en dat en zooveel meer niet kan, enz. — Hoe zal men dan nog de dwaasheid begaan van gelooven in ouderwetschen zin. Daarvoor is ons geslacht te.... geleerd!
Bovendien is men ook te best, te braaf om te gelooven. Men gelooft niet meer aan de verdorvenheid van het schepsel. Daarom vindt z.g.n. Humanistische religie en Diesseits-religion almeer bijval.
De moderne mensch is zich te zeer van zijn „moderniteit” bewust geworden, dan dat hij nog zou gelooven kunnen in de ouderwetsche opvattingen over religie. Religie houdt dan natuurlijk op, om openbaringsreligie te zijn. Wil men het begrip religie nog vasthouden, het zal zijn: religie uit, door en naar den mentsch.
2. Hiermede hangt onmiddellijk ten nauwste samen het probleem over wezen en inhoud des christendoms. Men zou dit aldus kunnen formuleeren: kunnen, moeten, zullen we nog gelooven aan den alouden inhoud der christelijke geloofsbelijdenis. Of zullen we de Symbolen overnemen, maar inmiddels den inhoud prijs geven; b.v. door deze te verphilosofeeren.
Hierbij komen vragen aan de orde als: heeft Jezus wel ooit geleefd? Is Christus een mythe? Moeten „zonde”, „verzoening”, „eeuwig leven” enz. niet een andere beteekenis worden toegekend, dan de tot dusver gangbare? — Enzoovoort. Kan ik nog gelooven in de werkeiijke waarheid van het Evangelie? — Op deze lijn ontstaat de theosofische zucht naar éénheids-religie. Men bedoelt dan alle grenzen tusschen de religieuze verschijnselen en groepen onzer dagen uit te wisschen, Het wordt een Christendom zonder reëelen (werkelijken) Christus; gelijk de religie zelve al meer werd een religie zonder God.
3. Al meer laat de vraag zich gelden, tot een ernstig probleem, welke is de verhouding tusschen kerk, Christendom en Godsrijk. Hiermede staat in verband, de al meer om zich heengrijpende zucht, om een buiten-kerkelijk Christendom te „scheppen”. Alsmede de aandrift tot z.g.n. „reformatorische” pogingen, om den ouden grondslag met nieuwerwetsche evolutie in harmonie te brengen, en daarnaar zijn kerkelijk en godsdienstig leven te pogen in te richten. Ook het vraagstuk der pluriformiteit (veelvormigheid) der kerk kan hierbij ondergebracht.

Arnhem.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Wekker | 4 Pagina's

Religie-Belangstelling - VI - Slot

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Wekker | 4 Pagina's