Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oorsprong der Religie - I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oorsprong der Religie - I

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het machtig verschijnsel der religie (godsdienst) is ten allen tijde een voorwerp van onderzoeking geweest; bijzonder wat haar oorsprong en weten aangaat. —
Al naar onze opvatting over het wezen der religie is, zal nu ook onze methode van onderzoek naar haar oorsprong zijn; ja, die oorsprong zullen we alleen dan recht kunnen aanwijzen, als we haar wezen recht kennen. Deze twee grijpen in elkaar in.
Wie de religie erkent te zijn een gemeenschapsoefening der ziel met God, kan God alleen als den auteur van het verschijnsel der religie erkennen. M.a.w. hij zal moeten belijden, dat religie op openbaring Gods aan ons berust, en de religie alzoo geen oorsprong heeft in de menschelijke sfeer, op de manier van kunst en wetenschap, maar zij een verschijnsel is, gegeven met onze menschelijke natuur, als beeld Gods. Wie daarentegen de religie op eene lijn stelt met kunst, wetenschap, sport, enz., — die zal uit den aard der zaak God en Diens openbaring schrappen (kunnen); maar die heelt ook het religie-begrip vervalscht. Het komt ons ook eigenlijk niet toe, dat wij zullen uitmaken, wat of religie is, waarin zij zal bestaan. — Religie, dien naam waard, is uit, door en tot God, of ze is er niet. —
Dit zou men een „primum principium” kunnen heeten, een „eerste beginsel”, vanwaar men als gegeven, aanvaarde, geloofde, voor ons bewustzijn onmiddellijk vaststaande wezenlijkheid uitgaat; en waarover eigenlijk en feitelijk verder geen redeneering of althans debat meer mogelijk is. Een ongeloovige kan hiertegen sputteren, het verwerpen enz., maar als ik nu eenmaal deze stelling aanvaard, religie is oefening van Godsgemeenschap en is uit, door en tot God in oorsprong en karakter, dan kan niemand mij dat afnemen. Ja meer, dan blijf ik logisch mijzelf en mijn stelling gelijk. Want als God bestaat, — en dit is ook weer gelijk elders is aangetoond, (zie b.v. mijn boek over God en Religie) een zaak die buiten debat staat; — ik zeg, als God bestaat, wat is logischer, dan dat alle kennis van en gemeenschapsoefening met God dan ook berust op openbaring, mededeeling Gods. — Is God God dan zal God ook bepalen, hoe Hij gediend wil worden. —
Is religie uit God of uit den mensen afkomstig? Ziedaar een vraag, welke bij dieper doordenken reeds onjuist zal blijken. Die vraag gaat heimelijk al reeds van de onderstelling uit, dat religie iets is, hetwelk binnen de sfeer van het louter menschelijke ligt opgesloten. Want zoodra ik toch, al is het maar de mogelijkheid, stel, dat religie een dienen is vàn God overeenkomstig God; — dan komt het al niet meer te pas, om daarvan de mogelijkheid ten principale (in wortel en uitgangspunt) in het schepsel te zoeken.
De hier gestelde vraag: „is religie uit God of uit den mensch?” is dus feitelijk al een bevooroordeelde. Ja, sluit heimelijk de gedachte al in, dat ook „God” zelf een vrucht van ons denken en streven is; en geen abstracte, objectieve (voorwerpelijke) zelfstandigheid is, onafhankelijk van onze denkwereld en wilsbepalingen; en wie zoo over God oordeelt, is alreede door en door on-religieus.
Misschien merkt iemand op: maar gij geloovige, gij zijt ook bevooroordeeld. Accoord. In zekeren zin is dit juist, en zeer juist ook. Dit moeten wij goed en helder durven aanvaarden. Als men daarbij maar twee dingen niet uit het oog verliest.
Ten eerste, dat de ongeloovige juist zegt, niet bevoordeeld op te treden, maar gansch en al onbevooroordeeld en „wetenschappelijk” objectief te werk te gaan. En dit blijkt nu eens onwaar te zijn.
Ten tweede, dat wij geloovigen in zekeren zin „bevooroordeeld” zijn, en ons religie-begrip te voren bepaald vinden, is niets geen bezwaar, naardien men slechts heeft te begrijpen, dat er nu eenmaal een „bevooroordeeldheid” kan bestaan, welke bij de zaak, die men behandelt, behoort. Ja behoort!. En zoo ooit, dan is dit hier met de religie het geval. Is God God, en is religie uit, door, tot Hem; dan is er niets logischer, dan een ten deze „bevooroordeeld” optreden, en zou een andere methode zelfs zondig en zeker vruchteloos zijn.
Ik wil den vorscher, den denker, den debater, den man die gelooven wil als eerst alles objectief onbevooroordeeld netjes is bewezen, en op pootjes gezet, maar laten verstaan, dat hij ten deze een onlogischen, dies onwezenschappelijken eisch stelt.
Ik wil maar laten gevoelen, wederom en bij vernieuwing — (want reeds vroeger is dit b.v. in mijn verhandeling over Geloof en Wetenschap uiteengezet); dat door het ongeloof zaken in debat worden gebracht, die wij nu eenmaal niet tot debat moeten accepteeren, welker aard is, dat zij boven en buiten debat staan als prima principia (eerste uitgangsbeginselen), En deze stelling zelve is feitelijk evenmin een onderwerp voor debat.
Ons zwak is dus niet, dat we het in debat niet kunnen redden; maar onze „sterkte” is, dat we aantoonen: het is gèèn debatzaak.
Zonder zonde, zouden we dien debatlust dan ook nergens vinden, — en nòg zal bij, die God leert kennen, verstaan: bij uw licht zien we het licht.
Van Roomsche zijde is mij in publiek „wetenschappelijk” geschrijf dan wel eens verweten, dat ik ten deze op neo-Kantiaansch standpunt stond. — Totaal onjuist.
Dit ons standpunt is noch neo-Kantiaansch, noch Hegeliaansch, maar (slechts!) de zuivere wetenschappelijke consequentie van een Christelijke wijsbegeerte, van de principiëele grondstelling, dat Gods Geest de laatste en eerste afdoende getuige is, dat de…. Geest de waarheid is. God kan alleen door God's geesteswerking erkend, en alzoo ook alleen door God worden geopenbaard, en evenzeer kunnen wij ook alleen door God worden geleerd dit te beamen. Bij uw licht zien wij het licht 1).
Omgekeerd is er minstens zóó reel reden, om te zeggen: Rome is rationalistisch.— Rome wil alles bewijzen. En wie ooit kennis maakte met Roomsche Apologieën van eenige beteekenis, zal weten, dat deze bewijsvoeringen van Rome, wat de grond wortels en principen aangaat, telkens òf ontoereikend blijken (voor het ongeloof), òf dat de zaak, die men bewijst, eerst feitelijk van karakter veranderd werd.
Ten slotte à posteriori (van achteren) kan nu blijken, dat onze grondstelling juist is, n.l. over den z.g.n. oorsprong der religie. Immers zij, die meenen, dat men geen openbaring Gods als „oorzaak en oorsprong” der religie behoeft aan te nemen om te beginnen; maar dat men heel „objectief” een onderzoek daaromtrent kan samenstellen, zonder nog te voren te weten, waar men dan zal uitkomen, — zij laten ons in 't moeras zitten.
Ik wil trachten dit in het licht te stellen.

(Wordt vervolgd.)
Arnhem

1) Voor de „begrips ”leer is in het Hegelianisme formeel een dergelijke stelling aanwezig en verwerkt, maar wat daar in de sfeer van het Collegium Logikum is ingeburgerd is hier goddelijke, geestelijke realiteit, genade en waarheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1923

De Wekker | 4 Pagina's

Oorsprong der Religie - I

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1923

De Wekker | 4 Pagina's