Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gij zult Zijnen naam heeten Jezus -II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gij zult Zijnen naam heeten Jezus -II

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij zult Zijnen naam heeten Jezus; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden.” Matth. 1:21.

Hoe gepast is deze naam voor Hem, wiens komst in het vleesch wij in deze maand gedenken.
Hij, die dezen naam draagt, is de van eeuwigheid door God geordineerde Borg en Zaligmaker. Als de mensch door vrijwillige en moedwillige overtreding van Gods heilig gebod valt en zich daardoor werpt in de diepte van de ellende der zonde, den band met zijnen Maker verbreekt en de zaligheid der Godsgemeenschap verwerpt, om zijn heil te zoeken in het volgen van eigen zin en lust, d.i. te leven in de slavernij des satans en des vleesches, dan is er bij God, die van eeuwigheid gedachten des vredes heeft, eene beschikking, die het behoud van het menschelijk geslacht tot de positieve verheerlijking Zijns Naams bedoelt. Die beschikking is niet te denken, zonder dat er voor den Heere een weg is, om, met behoud van al Zijne deugden of volmaaktheden, den zondaar genade te bewijzen. Er moet aan het goddelijke Wezen recht gedaan worden; Zijne rechtvaardigheid en heiligheid, geheel Zijn Wezen duldt geene verzoening zonder voldoening; rechts herstel moet de grond der genade zijn.
Hoe zal dat rechtsherstel plaats vinden? Zal de mensch, de gevallen mensch, dat goddelijk recht voldoen in lijdelijke en in dadelijke gehoorzaamheid? Maar, tot het laatste is hij, dood door de zonden en de misdaden, onmachtig tot eenig geestelijk goed en geneigd tot alle kwaad, niet in staat. En, zal hij voldoen in lijdelijken zin, dus de straf op de zonde, niet alleen de tijdelijke maar ook de eeuwige, dragen, ondergaan, dan breekt nimmer een tijdstip aan. waarop de voldoening daaraan volkomen is; eeuwig is zonder einde. Een engel, niet van de menschelijke natuur, kan evenmin aan dat recht voldoen. De rechtvaardigheid Gods vordert, dat de menschelijke natuur, die gezondigd heeft, ook voor de zonde betaalt.
Gelukkig hebben wij die vraag niet op te lossen; die vraag vindt hare oplossing in het wezen Gods Drieëenig.
Het Kind, dat geboren wordt in Bethlehems stal is meer dan Zoon van Maria kind van Adam, het is de eeuwige Zoon des Vaders, Mede-schepper van al wat bestaat, want zonder Hem is geen ding geworden, dat geworden is, Mede-schepper ook des menschen. Hoewel door den Vader gegenereerd, toch met den Vader van gelijke eeuwigheid, majesteit, kracht en heerlijkheid. Die Zoon is het, die voor menschen mensch wordt, vleesch en bloed, de zuivere menschelijke natuur aanneemt uit de maagd Maria, daartoe door de kracht des Allerhoogsten overschaduwd. Het zaad der vrouw, in den schoot van Maria verborgen, ontvangt zijne bevruchting niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God door den Heiligen Geest. In dien weg is het Woord vleesch geworden. De tweede Persoon in het goddelijke Wezen, de Zoon, is den broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. God heeft in Hem den weg gegeven, waardoor Hij in gemeenschap kon treden met den gevallen zondaar. In Hem was God de wereld met Zichzelf verzoenende, hare zonde haar niet toerekenende, maar die leggende op den mensch Jezus, den rechtvaardige, die geene zonde gekend heeft, doch dien Hij tot zonde heeft gemaakt.
Daartoe was de vleeschwording des Woords eene noodzakelijkheid, en, wanneer wij Kerstfeest vieren, dan doen wij tekort aan de beteekenis van het feit der geboorte des Heilands, als wij aan het uiterlijke blijven hangen, ons verliezen in de volheid van de herberg, in de armoede van den stal, in de gemoedsstemming der herders, in de heerlijkheid van het zingen der Engelen. De omstandigheden geven het feit geene beteekenis, hoogstens kunnen zij dienen ter illustratie, (laat men dit nemen in den goeden zin: verlichtend en verklarend, verduidelijkend), het feit heeft zijne beteekenis als begin der openbaring in het vleesch van den van eeuwigheid gestelden Borg en Zaligmaker. Achter het kind in de kribbe, maar direct in ons gezicht, sta de Man, verzocht in krankheden, de Man, die alle gerechtigheid Gods volkomen vervult. Achter de kribbe, maar direct in ons gezicht, rijze Golgotha op met het kruis. Achter de geboorte het leven en de dood des Heilands. Achter de eerste rustpaats, waar Maria's Zuigeling rust, de laatste rustplaats, het graf. En dit alles worde belicht door het licht van den dag der Opstanding, waarop Hij krachtiglijk bewezen is te zijn de Zoon van God naar den Geest der heiligmaking. Achter Bethlehem Jeruzalem en boven die beide de hemel, Gods troon. Bij de herdenking van Jezus' geboorte zij onze ziel vervuld met de woorden van bet oude kerklied (1 Tim. 3:16): „God is geopenbaard in het vleesch, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid!”
De Zaligmaker, bij machte om Gods wil te volbrengen, om Gods toorn te dragen en Gods wet te vervullen.
En Hij heeft het gedaan. Den drinkbeker des toorns Gods tegen de zonde des ganschen menschelijken geslachts heeft Hij ten bodem toe geledigd. Hij is ingegaan in den dood, den lijdelijken en eeuwigen dood. De straf, die ons den vrede aanbrengt heeft Hij op Zich genomen. Wat gedragen moest worden om der zonde wil, heeft Hij op de schouderen genomen. Een last te zwaar voor een mensch. Maar Hij, die God en mensch in de eenigheid Zijns persoons is, heeft dien gedragen. En in Hem en door Hem is God verheerlijkt. In den wil en het welbehagen des Vaders was Zijn leven. De mensch Christus Jezus heeft God liefgehad boven alles, den naaste als Zichzelven. Zoo staat Hij tusschen den rechtvaardigen God en den onrechtvaardigen mensch, Hij, de weg, de waarheid, het leven.
In den weg des geloofs is er vereeniging met Hem; daar is een voorbijgang (Pascha) voor de schuld; daar is verzoening met God, om het offer van Jezus Christus. De rechtvaardige Rechter ziet degenen, die in Christus mogen gelooven, aan, alsof zij den vloek hadden gedragen en Zijne wet hadden vervuld, als hadden zij geene zonden en als hadden zij geene zonden gekend. En in den Middelaar ziet de in Hem geloovende zondaar zijnen God, doch niet meer als vertoornd en strafeischend Rechter maar als genadig en vergevend, in liefde Zich nederbuigend Vader.
Zalig de mensch, die het kindeke Jezus alzoo mag kennen en aanbidden. Gewis, geen naam kon gepaster zijn voor Hem dan de naam:

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1923

De Wekker | 4 Pagina's

Gij zult Zijnen naam heeten Jezus -II

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1923

De Wekker | 4 Pagina's