Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Toevlucht (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Toevlucht (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Roep Mij aan in den dag der benauwdheid: Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eeren. Ps. 50:15.

Weer ligt een jaar van veel zorg en moeite, kommer en verdriet achter ons. Een nieuwe jaarkring is ons geopend. Wat zal het zijn in 1924? Onbekend ligt de toekomst voor ons. Zeker, ook dit jaar zal rijk zijn, waaraan het vorige rijk was. Rijk aan verdriet en kommer, moeite en zorg.
Doen wij echter geen onrecht aan Hem, in wiens hand onze tijden zijn, als wij alleen in het verledene zien de ellende en deze ook alleen voor de toekomst vermelden? Voorzeker! Over 1923 heeft troostend en sterkend en verblijdend te midden van alle leed gelicht de zon der ontfermingen Gods. Zal dat minder zijn in 1924? Ons oog zij maar geslagen op Hem, van wien alle goede gave en volmaakte gift uit genade nederdaalt, en wij zullen het licht zien. Ziet, de Heere roept ons hetzelfde toe, wat Hij in 1923 toeriep, n.1. dat wij Hem zouden hebben tot een Toevlucht!

Niet minder dan de koninklijke zanger is ook Asaf een lieflijke in psalmen. Wij herinneren u slechts den 73sten, 77sten en 79sten psalm. Hebben ze geen plaats in het hart van 's Heeren volk? De verhevenheid Gods stelt hij steeds tegenover de nietigheid des menschen; Gods souvereiniteit tegenover des schepsels afhankelijkheid; des Heeren ondoorgrondelijken raad en wijsheid tegenover de dwaasheid van den zondaar. Alles ontneemt hij den mensch, opdat deze alles zou zoeken in Hem, wiens barmhartigheid roemt tegen het oordeel. De Naam des Heeren alleen is een sterke toren. Goedertieren en ontfermend is de Heere, doch schrikkelijk in Zijne oordeelen, heilig in Zijn richten; Hij alleen is God!
Hiervan getuigt ook de psalm, waartoe onze tekstwoorden behooren. Het geheele verloop van dezen schetsen wij u hier niet. Het verband, waarin onze tekstwoorden voorkomen komt wel ter sprake als wij u wijzen op: de roepstem des Heeren ten dage der benauwdheid Deze roepstem brengt ons een lieflijke noodiging; verkondigt ons eene tedere belofte; spreekt ons van eene heilrijke vrucht.
Het was in Asafs dagen als in de onze. Veel vorm, weinig wezen; veel spreken, weinig doen; veel belijden met den mond, weinig gelooven met het hart; veel roepen: Heere, Heere! doch weinig gehoorzamen aan den wil des hemelschen Vaders. Stipt was men in het brengen der offeranden, in het houden van den uiterlijken dienst des Heeren. Daarom: Om uwe offeranden zal Ik u met straffen, want uwe brandofferen zijn steeds vóór Mij (vs. 8). Toch ziet de dichter met zijn geestesoog den Heere verschijnen uit Sion, de volkomenheid der schoonheid, gelijk Hij eenmaal kwam op den Sinaï. Een vuur zal voor Zijn aangezicht verteren; rondom Hem zal het zeer stormen. Hij komt ten gerichte! Om te ontdekken allen ijdelen waan, te openbaren aller hart!
Neen, het uiterlijke, hoe schoon ook, kan Hem niet behagen, die „'t harte vormt en kan doorgronden, die aller werken gadeslaat.” Daar is geen leven voor Hem, geen oprecht dienen van Hem. En de offerande uit plicht of uit berekening kan niet vergoeden het gemis van de ware erkentenis Godes, die zich openbaart in eene offerande van dank, een betalen der geloften. Daar is een zich opwerken en geen buigen. Geen vragen: „Wat zal ik den Heere vergelden!” Geen smeeken: „Wat wilt Gij, dat ik doen zal?”
Verbrokenheid des harten en verslagenheid des geestes is het kenmerk van het ware zoeken en van den waren dienst des Heeren. Waar die gemist worden, kan van recht geloof en van rechte geloofswerkzaamheid geen sprake zijn. En daar is ook geen ware troost in benauwdheid, daar ontbreekt het aan de behoefte aan een Uithelper, een Toevlucht; daar is geen roepen tot den Heere.
De Heere zal komen en komt met Zijne tuchtiging, om Zijn volk te brengen op de plaats, waar het wezen moet. Het moet zijne afhankelijkheid en kleinheid leeren bekennen.
Daar komen dagen van benauwdheid.
Mogelijk zullen die dagen veel en zal de benauwdheid groot zijn in 1924. Maar hoewel de Heere rechtmatige redenen heeft om Zijn volk voorbij te gaan, te verlaten, klinkt nog Zijne stem: Roep Mij aan in den dag der benauwdheid !
Er is zeker geen mensch, die geen dagen van benauwdheid kent! Elk huis heeft zijn kruis; ieder hart zijn smart. Het tijdelijke leven brengt veel benauwdheid met zich en daarvan blijft niemand verschoond. Hoe kan de zorg kwellen, als door achteruitgang in zaken of anderszins de armoede voor de deur staat, binnentreedt, als alles tegen schijnt, als na het luxe ook het noodzakelijke moet worden uitgedragen om maar te kunnen voorzien in het noodige. Dure tijden brengen vele benauwdheden. Of als krankheid op krankheid ons treft, de pijnen toenemen, de dood aan de vensteren klopt. Wat benauwdheid soms voor den stervende; wat kommer en hartzeer voor hen, die er bij staan, onmachtig soms om zelfs de geringste lafenis aan te brengen ter verlichting des lijdens.
De lijder van den Ouden Dag heeft zoo naar waarheid uitgeroepen: „Heeft niet de mensch een strijd op aarde en zijn zijne dagen met als de dagen eens daglooneisl” Hoe vele zijn de tijden, waarin de verzuchting vernomen wordt, „Och, dat het avond, och, dat het morgen ware!”
Arm de mensch, die te midden van de het geheele menschdom treffende ellende geen Toevlucht kent, de mensch, die zijne zorgen en bezwaren alléén dragen moet.
De dag der benauwdheid is er om den mensch. Maar zoo hij het niet verstaat, dat hij er is, opdat de mensch zich zou bekeeren tot den Heere, dan zal hetgeen stoffelijk en tijdelijk tegen scheen eens eeuwig tegen blijken.
„Roep Mij aant” zegt de Heere.
Wij stipten even iets aan, van hetgeen het lijdelijke leven met zich brengt als liggende onder de zonde. Er is echter eene benauwdheid, waarbij alle kommer, het tijdelijke betreffende, in het niet zinkt.
Het is die benauwdheid, welke de ziel ingesloten houdt, die door des Heeren Geest overtuigd wordt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Geen stoffelijke is daarmede te vergelijken. Daarin toch gaat het niet om zaken van den tijd, maar om het eeuwig belang onzer onsterfelijke ziel. En dan ziet die ziel van binnen, van buiten, overal zonde en ongerechtigheid en een rechtvaardig en heilig God, die tot verantwoording roept, en lankmoedig God, die wijst op Zijn lang getergd gezag, op al de gaven Zijner goedertierenheid, zoo lang gebruikt en misbruikt in den dienst des vleesches; op al de roepstemmen der genade, tot ons gekomen geheel ons leven, jaar op jaar, doch door ons geminacht en in den wind geslagen! Voorheen nog een lichtvaardige hoop op de barmhartigheid Gods; nu — ook deze afgesneden. Voorheen een vertrouwen op eigen werk en deugd; nu — alles zonde, ook dat. En geen mensch, die helpen kan; niemand die verlossing kan schenken. En steeds nader en nader komt de ure der verantwoording, steeds dichterbij het oogenblik, waarop men verschijnen moet voor den levenden God. Schrik van rondom !
Alles afgesneden! Neen, het schijnt afgesneden.
Dezelfde God, wiens recht in de ziels-benauwdheid der zondeovertuiging met verschrikking voor Zijn heilig aangezicht vervult, diezelfde God roept en zegt: Roept Mij aan in den dag der benauwdheid! Roep Mij aan, gij, die daar verslagen ligt in uw bloed; gij, die uw eigen doodvonnis moet onderteekenen; gij, die het uitspreekt: „Rechtvaardig, o God! zoo Gij mij voor eeuwig verdoemt.”
Roep Mij aan! Wat lieflijke noodiging des Heeren! Hij wil zich wenden tot ellendigen en met hen te doen hebben. Hoe schittert de deugd Zijner genade u tegen in dit woord.
Roep Mij aan! Wat bedoelt deze noodiging anders dan redding uit de benauwdheid? Ja, de Heere wil hooren, wil antwoorden, wil uithelpen. Hij wil dat in tijdelijke nooden, Hij wil dat in de benauwdheid, waarin de ziel gebogen ligt onder den last der zonde vanwege de gerechtigheid en heiligheid Gods.
Hij verbindt aan de opvolging Zijner noodiging de zekere, de vaste belofte: Ik zal er u uithelpen!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1924

De Wekker | 4 Pagina's

De Toevlucht (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1924

De Wekker | 4 Pagina's