Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid (XXII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid (XXII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opmerking verdient, behalve de voorstelling van Brahmanen en Boeddhisten in het Oosten, die van de oude Grieken en Romeinen in het Westen. Deze Grieksche en Romeinsche wereld is zelfs voor ons van te meer beduidenis, wijl in haar midden het allereerst de banier van het Evangelie is ontrold. Wie kent de bladzijde des Bijbels niet, die ons verhaalt, hoe eens een Paulus de poorten van het wijsgeerig Athene binnentrad en daar in aanraking kwam met Griekelands grootste denkers. In Athene waren de zalen der wetenschap, „waar de ridders elkander ontmoetten, die ieder voor zich de speerlans hunner scherpzinnigheid hanteerden om hun tegenstander te vellen. Iets daarvan heeft Paulus in Athene nog ervaren. Wij lezen toch Hand. 17 : 18, „en sommigen van de Epicureische en Stoïsche wijsgeeren streden met hem.” Het was geen wonder, dat juist deze twee richtingen zich allermeest tegen Paulus verzetten. Paulus had gesproken over het hiernamaals, over dood, onsterfelijkheid en opstanding, en dat was nu geen aantrekkelijk onderwerp voor deze beide wijsgeerige scholen. De Epicurist was iemand, die alleen leefde voor het heden. Zulken treft men tegenwoordig bij tienduizendtallen aan, menschen, wier hoogste vermaak is het meest mogelijk genot te smaken. Ge ziet ze den beker vol van schuimend genot ledigen en zij zouden liefst zien, dat heel het leven een balzaal ware, en dat immer de plaats aan de tafel der vreugde voor hen was. bereid. Voor zulke epicuristen der 20e eeuw is de dood natuurlijk het vreeselijkste, wat zich denken laat. Als een spook vervolgt deze zwarte spelbreker hen, en niets grijnst hen meer aan dan de gedachte, dat deze knekelman zoo onverwacht zijn zeis uitslaat en wegmaait al wat daareven nog in lachende levensvreugde in den tuin bloeide. Geen wonder, dat die Epicuristen Paulus weerstonden — het mocht toch eens waar zijn, wat deze man van het hiernamaals predikte! En daarom — weg met al die zwaarmoedige gedachten. Hoe jammer, dat dit antieke Heidendom alom in modem gewaad rondwandelt en het „zij aten, zij dronken zij feesten, zij lachten, zij zwetsen,” de kringloop van veler leren is.
Ja waarlijk Epicurus heeft een groote familie in onzen tijd en het Socialisme met zijn leer: „wij zullen de aarde tot een hemel maken” is in rechte lijn een afstammeling van dezen Griekschen denker. Heel anders stonden tegenover het vraagstuk van dood en eeuwigheid de Stoïsche wijsgeeren.
De epucurist, luchthartig in gansch zijn levensopvatting, bande den dood zoo ver mogelijk uit zijn wereld- en levensbeschouwing; de stoïcijn zeer ernstig in heel zijn optreden, peinsde nà over het probleem van het sterven. Maar wie bij eigen licht dit sombere oord binnentreedt, zal of verdwalen in fantastische droomerijen of ten slotte de laatste fakkel zien dooven en is het duister blijven staan, zonder uitgang, zonder antwoord, zonder toekomst. Welnu een Stoïcijn wist nà al zijn moeizaam peinzen niet, waarheen de weg in 't land van de schaduw des doods voerde. Deze Grieksche denker had geen ander antwoord, dan dat de wijze, d. i. de deugdzame, niets van den dood heeft te vreezen. Wat er na den dood gebeurt, de Stoïcijn weet het niet met zekerheid, maar is da mensch onsterfelijk, welnu dan verontruste de wijze zich niet, hij wordt gelukkig on zoo de mensch niet onsterfelijk is, dan is de dood het einde aller smart. Dat is hetzelfde standpunt als nog heden door al die halve en heele twijfelaars wordt aanvaard, die op hun braafheid en deugd vertrouwend zeggen: „nu als er iets is, dan loopt het met mij wel goed af en als er niets is, dan zullen wij het ook voor lief hebben te nemen”. Wat zal een Paulus tegen deze school van eigengerechtigheid met kracht en gloed zijn opgetreden. Hij de man, die zoo diep doordrongen was, dat alle werkheiligheid voor den sikkel des doods moest rallen, dat alleen de gerechtigheid van den Christus Gods in stervensure houvast bood, hij zal ongetwijfeld tegen den Epicurist gezegd hebben: „maar weet dat God u om al deze dingen zal doen komen voor het gericht” en de Stoïcijn zal gehoord hebben: „geen deugd, want onze God is een verterend vuur”.
Toch waren er onder de Grieken nog andere richtingen, die ons een geheel anderen kijk op de voorstellingen over het hiernamaals geren. Onder deze Grieken zijn er, die zoo ver en zoo diep het mysterie van den dood hebben gepeild, dat onder enkele theologen de gedachte is gevoed, dat ook voor deze zoo hoogst ontwikkelde heidenen nog hope op de zaligheid was. Wij zullen zien.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid (XXII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1924

De Wekker | 4 Pagina's