Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paschen – Voorbijgang!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paschen – Voorbijgang!

Goede Vrijdag en Paschen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„....Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking,Rom. 4:25.

„Ik kome, o God! om Uw welbehagen te doen.”
Met dit woord verbond in de stilte der eeuwigheid Zich de eeuwige Zoon des Vaders, om als Borg, als Middelaar Gods en der menschen, voor doemschuldigen voldoening te schenken aan het goddelijk recht. Gevallen in Adam, zijn hondshoofd, onmachtig en onwillig, dood door de misdaden en de zonden, is het den mensch onmogelijk het rantsoen voor zijne ziel Gode te betalen. Levende in den geestelijken dood is er geen andere toekomst voor hem dan de eeuwige dood, dat eeuwige sterven in de plaats der pijniging.
Maar de Heere had gedachten des vredes!
Zijn souverein welbehagen, bedoelende Zijne eere en verheerlijking in de handhaving van Zijn goddelijk recht en in de betooning Zijner liefde, heeft eene oplossing voor de vraag, hoe de onkreukbaar rechtvaardige God, met behoud van Zijn recht, genade zal bewijzen aan gevallenen. Is bet onmogelijk, dat de mensch zelf zijne schuld delge, de Heere verkoor Zijnen Zoon om Borg te zijn, en Deze, eenswezens met den Vader, heeft geen anderen wil dan de Vader. Hij beeft zich tot dat borgschap gegeven.
„Ik kome, o God! om Uw welbehagen te doen.”
Vordert dat welbehagen, dat Hij mensch worde, — Hij verlaat in de volheid des tijds Zijne heerlijkheid. Hij, die het geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, beeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den menschen in alles gelijk geworden.
Vordert dat welbehagen, dat Hij verzocht worde, — Hij laat Zich door den Geest leiden naar de woestijn, om — diepte van vernedering voor den Zone Gods — verzocht te worden van den duivel.
Vordert dat welbehagen, dat Hij overgeleverd worde, — Hij laat zich verraden door een Judas, grijpen door de bende der overpriesters en schriftgeleerden.
Vordert dat welbehagen, dat Hij lijde,— Hij heiligt Zichzelven daartoe, laat Zich veroordeelen door den Joodschen Raad, overgeven ter kruisiging door den Romeinschen Stadhouder.
Vordert dat welbehagen, dat Hij als de verpersoonlijkte zonde, de tot zonde gemaakte, verlaten worde door Zijnen Vader, Hij onttrekt er Zich niet aan, hoewel Hem dit het meest grievend zal smarten en de kreet aan Zijne ziel ontpersen: „Eloï, Eloï, lama, sabachtani!”
Vordert dat welbehagen, dat Hij sterve, — Hij is gehoorzaam tot den dood, ja, den dood des kruises.
En dit alles vorderde het welbehagen, want als Borg moest Hij volkomen volbrengen den eisch des Vaders in het voldoen, als mensch, van des Vaders heilige wet, in het dragen, als mensch, van de straf, op de zonde bedreigd.
Hij is overgeleverd, heeft geleden, is gekruisigd, is gestorven, beladen met de schuld der uitverkorenen, een vloek geworden zijnde voor de Zijnen.
In Zijne begrafenis ligt het bewijs van de zekerheid Zijns doods, waarvan ook reeds bewijs geleverd werd door het gescheiden bloed, vloeiende uit de speer-wonde in Zijne zijde. De vijanden hebben zich overtuigd van Zijnen dood; zouden vrienden Hem begraven hebben, indien er ook maar eenige twijfel overgebleven ware, of Hij wel waarlijk gestorven was?
Zoo heeft de Christus Zijnen weg afgelegd van Zijne nederdaling in de benedenste deelen der aarde tot Zijne nederdaling in het graf.
„Overgeleverd om onze zonden.”
Vóór de Heiland stierf aan het kruishout, beeft Hij het woord doen hooren: „Het is volbracht!”
Heeft Hij waarlijk genoeg gedaan aan het recht Gods, volkomen betaald voor de schuld der Zijnen? Heeft Hij niets achtergehouden van hetgeen bij den Vader te doen was? Deze vraag is van het hoogste belang.
Niet de Borg maar de Schuldeischer moet de quitantie voor de schuld teekenen, eerst dan is zij van kracht.
Het woord „Het is volbracht” van Jezus' lippen is krachteloos zonder het „Amen” des Vaders.
Dat „Amen” is uitgesproken door den Vader en het bewijs daarvoor is de opwekking des Heilands aan den morgen van den derden dag.
Ja, volkomen heeft de Heiland geboet; tot den laatsten quadrantpenning heeft Hij betaald; in alles is Hij verzocht geweest, doch zonder zonde; al de krankheden der Zijnen heeft Hij op zich genomen, hunne smarten beeft Hij alle gedragen; Hij is ingegaan in hunnen dood, lichamelijk en geestelijk, hunne helsche angsten heeft Hij gesmaakt. Het „vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen”, heeft Hij van ben en voor hen overgenomen. Hij is hunne zonde geworden en als zoodanig overgeleverd.
„Het is volbracht”, klonk het op Golgotha.
„Volbracht”, sprak de Rechter in den hemel.
„Volbracht”, ruischte het in de komst van den engel, in de wegwenteling van den steen, de opening van het graf, de verrijzing en uitgang des Heilands.
De overlevering om onze zonde is eene volkomene geweest en daarom eene vruchtdragende, vruchtdragend voor Hem, die Gods welbehagen deed, vruchtdragend voor hen, die naar dat welbehagen zullen deelen in het offer van den Middelaar.
Van nu aan zal de Middelaar Gods en der menschen het pad der verheerlijking betreden, om Zijne verdiensten toe te passen aan de Zijnen, opdat zij, voor wie Hij overgeleverd is, deel hebben aan Zijnen dood, aan Zijne opstanding, aan Zijne verheerlijking.
De betaling der schuld doet den schuldige vrij uitgaan.
Daarom ook: Overgeleverd om onze zonde, opgewekt om onze rechtvaardigmaking!
Vrijheid voor de gebondenen; redding voor de verlorenen!

Paschen! — Voorbijgang!
Bij de herdenking van het heerlijke feest van Christus' opstanding uit de dooden, komt de vraag tot een iegelijk onzer, hoe wij persoonlijk tegenover die opstanding staan, wat zij voor ons is.
Ongetwijfeld is zij voor ons allen historie, geschiedenis. Menschen, die de opstanding als feit loochenen, die haar alleen willen laten bestaan in de verbeelding der discipelen, of die het leven van Christus na Zijnen dood alleen geestelijk willen verklaren, — zulke menschen denken wij ons onder de lezers van „de Wekker” niet, en mochten er onder gevonden worden, dan roepen wij hun met aandrang en liefde toe: „Gelooft toch het Evangelie! Een doode Jezus is een gesloten hemel; een gesloten graf in Jozefs hof beteekent een eeuwigen dood!”
Maar het geloof aan de historische waarheid der opstanding is niet voldoende, is toch eigenlijk niet het geloof, dat we moeten bezitten. Of zou zulk een geloof het zaligmakende zijn? Is het geloof dan niet eene uitdrijvende kracht tot het voorwerp des geloofs? Openbaart het zich niet in een uitgaan tot Christus, om deel aan Hem te verkrijgen, Hem te kennen als Middelaar en Borg, Hem te bezitten? Hoe noodzakelijk ons ook de wetenschap der historie is, zij laat op zichzelve ons ledig!
Wat moet gij dan van u zelf zeggen, gij, die wel belijdt, dat Jezus is opgestaan uit de dooden, doch die geene behoefte hebt aan Hem? Zijn dood heeft voor u geene waarde; Zijne opstanding voor u geene, beteekenis. Tenminste, zoo schijnt het. En gij viert Paschen! Waarom? Ja, omdat het Paschen is, een kerkelijke feestdag! Arme mensch! Uw Paschen is geen voorbijgang. Het schijnt, dat de opstanding voor u van geene beteekenis is, en toch, tenzij genade nog aan u verheerlijkt worde en gij u bekeert, het zal blijken, dat de eeuwige kracht dier opstanding zoowel voor het geloof een eeuwig juichen als voor het ongeloof een eeuwig klagen beteekent. Gij ziet niet den engel des verderfs, die u dreigt met den dood, maar leeft voort in onverschilligheid omtrent uw ware belang, misschien verborgen onder het aanhangen en verdedigen der rechtzinnige leer, wat betreft het verstandelijke van de openbaring Gods tot zaligheid. Maar aan het Bloed, waarachter alleen uwe veiligheid is, hebt gij geene behoefte. Waar zult gij u bergen, als eenmaal de dood tot u komt? Gij hebt het geweten, dat Christus is overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking, maar uwe zonden niet in waarheid bekend, geene rechtvaardigmaking noodig gehad. Zal er dan voor u verwachting kunnen zijn? Wat wij u bidden mogen: Maakt toch ernst met het Paaschfeest, opdat de Opgestane, aan wien de Vader al het oordeel heeft overgegeven, u niet verwerpe, omdat gij wel Zijnen Naam hebt beleden met de lippen, wel naar Zijnen Naam zijn genoemd, maar Zijn Persoon en Werk feitelijk door u is verloochend!
Paschen! — Voorbijgang!
Ziet, daar gaat uw hart naar uit! Een Paasch-, een reddingszegen zoudt gij wenschen te ontvangen, gij, die u zelf hebt leeren kennen als zondaar en onder dat zondaar-zijn gebogen gaat, als onder eenen last, te zwaar voor u om te dragen. En wat zegt u nu het Paaschfeest, wat roept u de opstanding des Heilands toe? Is het niet dit, dat gij zoudt gelooven in, u zoudt overgeven aan Hem, die overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking? Gelooft gij niet, dat Hij volkomen des Vaders wil heeft volbracht, een volkomen rantsoen heeft aangebracht voor de Zijnen? Gij twijfelt er niet aan. Maar wel twijfelt gij er aan, of gij een der Zijnen zijt, of Zijn offer ook voor u is gebracht of Hij is overgeleverd om uwe zonden en Zijne opwekking uwe rechtvaardigmaking bezegelt. Vanwaar die twijfel? Is Christus niet gewillig om ook u aan te nemen? Is Hij onmachtig ook U te redden? „Neen, neen,” zegt gij, „daar mag ik niet aan twijfelen. Maar ik durf het niette gelooven; ik ben zoo onrein, zoo zondig!” Het is waar, doch dat moet u niet weerhouden. Het gezicht moet niet enkel op uwe zonden zijn, daarin kunt gij nooit verlossing vinden; het mag en moet ook op Christus zijn. Laat het gebed maar opgaan tot Hem, die uw hart kent en uwe zielsbehoefte weet, opdat uw oog gevestigd worde op Hem, die uwe zonden gedragen heeft op het hout des kruises. U roept het Paaschfeest toe, dat gij met al uwe zonden schuiling zoudt zoeken in Hem en dus uwe zaligheid buiten u zelve in Hem alleen zoudt; zoeken. Nooit zult gij, ook maar iets, tot uwe zaligheid kunnen toebrengen, maar zoo gij u aan Hem moogt toevertrouwen, overgeven, dan zal ook voor u de steen worden afgewenteld en het „Het is volbracht” van den Zoon op Golgotha zal met bet „Het is volbracht” des Vaders in Jozefs hof tot uwe vrijmaking weerklinken in uwe ziel.
Paschen! — Voorbijgang.
Daarin mogen Gods kinderen, die tot de aanneming des Zoons als hunnen Heiland door genade kwamen, roemen. Hunne zonden zijn weggenomen, hunne schuld gedelgd, en is het, dat nog menigmaal de klacht moet opstijgen uit hun boezem, dat de ongerechtigheden nog zoo vele zijn en dat de zonde hun steeds aankleeft; gevoelen zij zich nog vaak doemwaardig, het doemschuldig is weggenomen. Zij weten zich het eigendom van Hem, die is overgeleverd om hunne zonden en opgewekt om hunne rechtvaardigmaking. In Hem mogen zij God ontmoeten als bun Vader, vol genade, vol liefde. Zij weten, wat het zegt, gebonden te liggen in het graf der zonde, doch ook, wat het beteekent, bevrijd te worden van de banden der helle en des doods. Met Christus zijn zij gekruisigd, met Hem gestorven, met Hem begraven, ;met Hem opgewekt. En zij verblijden zich op bet Paaschfeest, want het geeft hun opnieuw de verzekering hunner rechtvaardigmaking. Het roept hun toe, dat zij door Christus' dood en opstanding zijn hersteld in de zalige gemeenschap Gods. Maar slechts in zooverre zulten zij er zich in verblijden, als het geloof recht levendig zich richt op den verzoenenden arbeid Gods in Christus. Er is toch onderscheid tusschen het bezit eener zaak en het genot, dat uit dat bezit voortvloeit. Ware het leven altijd even levendig, het zou altijd Paschen zijn. Zullen wij zeggen, dat dit niet altijd kan? Het zij zoo! Maar dan niet, omdat de Heere het niet wil, integendeel, maar omdat wij menschen zijn, „zwak van moed en klein van krachten”, omdat wij, in plaats van geloovig het oog te houden op den Heiland, zoo menigmaal het oog vestigen op hetgeen niet van Christus is; omdat wij, in plaats van het oor te neigen tot Zijne stem, zoo menigmaal luisteren naar de schijnbaar onschuldige en ware inspraken van den vorst der duisternis en van het eigen hart; omdat er soms een leven kan zijn in doodigheid, alsof Christus niet ware overgeleverd en opgewekt.
Paschen! — Voorbijgang!
Heft uwe hoofden op,”gij, die in zulk eene doodsheid verkeert! Ziet, uw Heere, uw Heiland, uw Goël is waarlijk opgestaan. Laat bet zien op Hem u verkwikken, verlevendigen. Ook in uw hart ruische bij vernieuwing het „Amen” des Vaders, gesproken in Jozefs hof. Werpt al uwe bekommernis, zoo stoffelijk als geestelijk, op Hem; uw ongeloot, uwe somberheid, uwe doodigheid en lusteloosheid. Er is geene reden voor u, om in droefheid neder te zitten, alsof er niets dan duisternis ware. Is de steen niet afgewenteld? Of, hebben zij uwen Heere weggenomen? Neen, het graf is open, het is ledig, en Jezus — Hij is opgewekt om uwe rechtvaardigmaking. Voor u is Hij tot zonde gemaakt, opdat Hij al uwe zonden verzoenen zou. Met uwe klacht niet eindigen in uzelf; met uwe klacht naar Jozefs hof!
Paschen! — Voorbijgang!
Laat op dit Paaschfeest ons bart vervuld zijn met oprechte dankerkentenis voor de genade, ons geschied. Er wone blijdschap in onze ziel, om Christus' wil, die na bangen lijdensnacht Zijne heerlijkheid inging; blijdschap om onszelf wil, want de opstanding van Christus is de bron van al onze vertroostingen en blijdschap, bet onderpand onzer rechtvaardigmaking en eenmaal zalige opstanding; blijdschap om onzer broederen wil, die mogen deelen in de vrucht van Christus' lijden, omdat Hij is opgestaan uit de dooden; blijdschap om den wille van bet menschdom, dat daar ligt in de duisternis van den dienst der zonde, want, omdat Hij is overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking, kan de blijde boodschap des evangelies van den levenden Verlosser gepredikt worden allen creaturen; blijdschap om Gods wil, want Zijn Naam zal tot in alle eeuwigheid geprezen worden als van dien God, die in Christus Jezus de wereld met Zichzelven verzoenende was.
Paschen! — Voorbijgang!
Looft den Heere, mijne ziel, en al wat binnen mij is, Zijnen heiligen Naam!
Christus is overgeleverd om onze zonden!
Christus is opgewekt om onze rechtvaardigmaking!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1924

De Wekker | 6 Pagina's

Paschen – Voorbijgang!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1924

De Wekker | 6 Pagina's