Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een levende hoop (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een levende hoop (I)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar Zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. 1 Petr. 1 : 3.

Petrus schrijft dezen brief aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bythinië. Er is strijd over de vraag, wat Petrus bedoelt met dat „vreemdelingen”, of hij daarmede aanwijst tot Christen geworden Joden, die in deze landschappen woonden en dus niet in Kanaän, het eigenlijke vaderland der kinderen Israëls, dan wel, of hij daarmede bedoeld de christenen in het algemeen, die vreemdelingen kunnen genoemd worden, omdat deze wereld hun eigenlijk tehuis niet is en zij met David gedurig moeten zeggen: Ik ben een vreemdeling op aarde. In het eerste geval wordt het woord „vreemdeling” letterlijk, in het laatste figuurlijk genomen.
Wat hiervan zij, maakt niet veel uit. Van grooter beteekenis is de teekening, die de Apostel verder van hen geeft, als hij hen aanspreekt als „uitverkorenen naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus”. De „vreemdelingen” worden ons hier voorgesteld als huisgenooten Gods, doelende in de genade van den Heere Jezus Christus, de liefde Gods, des Vaders, en in de gemeenschap des Heiligen Geestes.
Welk eene bevoorrechte plaats nemen die „vreemdelingen” in onder de menschen, wien zij toch van nature gelijk zijn. „Uitverkoren” zijn zij, niet alleen in het eeuwig raadsbesluit Gods, neen, volgens dat raadsbesluit zijn zij in onderscheiding van anderen getrokken uit de duisternis en overgebracht in het koninkrijk van den Zoon des liefde Gods. En nu zijn zij kinderen des Heeren.
Niet zij, God zelf heeft hen tot dien staat gebracht.
Als de Apostel aan die weldaad denkt, eene weldaad, voor de eeuwigheid beslissend tot zaligheid, dan roemt hij den Heere, den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die Zijne barmhartigheid aan hen bewezen heeft en de wedergeboorte heeft geschonken, welke eene levende hope met zich brengt, omdat Jezus Christus is opgestaan uit de dooden.

Het genadewerk Gods Is één geheel, een keten, waaraan geen schakel ontbreken kan, of zij is geheel verdorven. Wij kunnen de schakels onderscheiden en zullen nu de eene, dan de andere beter zien en kennen, gelijk ook God in Zijne openbaring de bijzondere schakels daarvan toont, maar scheiden mogen wij ze niet. Onafscheidelijk zijn ze, zoowel in het voorwerpelijke, als in het onderwerpelijke. En spreken we in het onderwerpelijke van standen en trappen, het is wel, indien wij daarmede maar niet bedoelen, dat wij wel iets van de genade kunnen ontvangen, terwijl wij de genade zelf nog zouden missen. Dit kan naar onze voorstelling wel zoo lijken, inderdaad is ieder bearbeide door den Geest van God een geredde.
Zijn al de schakels van Gods genadewerk even heerlijk, spreken zij ons alle van Hem, die in Christus Jezus de wereld met Zichzelven verzoenende was, de schakel, die door de Apostelen telkens in het licht wordt gesteld, opdat de heerlijkheid er van ons tot vertroosting en versterking zou wezen, is de opstanding van den Heere Jezus Christus uit de dooden.
Neem die schakel weg, en alles valt.
„Indien Christus niet opgewekt is”, zegt Paulus in 1 Cor. 15, „zoo is uw geloof te vergeefs, zoo zijt gij nog in uwe zonden. Zoo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn. Zoo is onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.”
En wij kunnen er aan toevoegen: Zoo ware ook de verkiezing te niet gedaan; zoo waren er ook geene gedachten des vredes bij God; zoo was er geen zaligheid voor den mensch; zoo was het krachtiglijk bewezen, dat Jezus Christus niet is de Zoon van God. Dan is alle gedachte aan verzoening ijdel, van nul en geener waarde. Dan kunnen wij neerzitten en beweenen het uur onzer geboorte, turende in eene toekomst van enkel duisternis en smart, in stomme wanhoop.
Zie, er zijn menschen, die zich theologen noemen, maar van God geleerd zijn zij niet, die de opstanding van Christus als feit uitschakelen; voor wie de opstanding van Christus niet meer is dan een geestelijk voortleven van Hem in de gedachten Zijner jongeren; en die dat prediken. Wat schuld laden zij op zich. „Zelf gaan zij niet in, en zij verhinderen ook anderen in te gaan”. En nu moge het zijn, dat zij spreken over barmhartigheid Gods, over wedergeboorte en over hoop, maar de barmhartigheid, die zij bedoelen, zou in God geen kracht maar een zwakheid zijn, en de wedergeboorte, waarvan zij spreken, is niet een van geestelijk dood geestelijk levend worden, doch slechts eene zinsverandering waardoor zij een meer zedelijke levensbeschouwing krijgen; en de hoop, die zij zeggen te koesteren en te willen wekken, is niet de hope, die afdaalt van het kruis en opstijgt uit het graf en uitgaat tot God, doch de hope der nette, godsdienstige, beschaafde zorgeloosheid, die geen verlorenheid kent.

Petrus laat ons in onzen tekst de schakel, dat Jezus Christus is opgewekt uit de dooden, zien. De vraag zou kunnen worden gesteld, of dat „door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden” alleen behoort bij „eene levende hope”, of ook bij het „wedergeboren hebben,” of daarbij ook ziet op de „barmhartigheid Gods”. Wij doen het best om het te doen slaan op al het voorgaande, hetgeen niet uitsluit, dat wij het in het bijzonder van kracht rekenen voor „de levende hope.”
Gaat de verkiezing Gods over nog niet zijnden (vs. 2; Efez. 1 : 4), Zijne barmhartigheid strekt zich uit over de levenden, over die ellendig zijn. Zonder de opstanding van Christus is nu deze barmhartigheid-betooning niet denkbaar. Zonder die opstanding zou de borgstelling van Christus zonder voldoende borgtocht geene waarde hebben en kon God, de God des rechts, geene barmhartigheid tot genade, betoonen. Al zouden wij een oogenblik eene algemeene goedheid Gods nog denken — het kan niet! — er zou van bijzondere barmhartigheid geen sprake kunnen zijn.
Vanzelf viel hiermede ook de mogelijkheid der wedergeboorte en daarmede de wedergeboorte zelve, en zou er aan eene levende hope geen denken zijn.
Maar Christus is opgewekt door den Vader, die daarin het aangebrachte rantsoen aanvaardde. Christus is opgestaan uit de dooden en daarom kon de Vader barmhartig zijn over Zijne gekenden vóór Christus' zoenoffer, kon Hij barmhartig zijn over Zijne gekenden uit den tijd van en na Christus' overgave, en — ons hart merke er op! — kan Hij barmhartig zijn over ons, op wie het einde der eeuwen gekomen is. Waar in waarheid getreurd wordt over de zonde, en de ellende van het Godsgemis wordt gekend, daar zal, daar wordt Zijne barmhartigheid openbaar.
Omdat Christus is opgestaan uit de dooden, daarom is er wederbaring, toepassing van de gedachten des vredes bij God aan den mensch, waardoor hij naar God geschapen wordt in ware rechtvaardigheid en heiligheid, het groote wonder, waardoor de zondaar, dood door de zonden en misdaden, levend wordt in de gerechtigheid en heiligheid van Christus.
Omdat Christus is opgewekt, daarom is er eene levende hope.
Bijzonder van kracht achten wij de toevoeging „door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden” voor die levende hope.
Daarover D. V. de volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Een levende hoop (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1924

De Wekker | 4 Pagina's