Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid (XXIV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid (XXIV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. A. Kuyper stelt dan de mogelijkheid der zaligheid ook voor Heidenen op zeer vindingrijke wijze. Als ge zoudt tegenwerpen, dat de Heidenen toch onmogelijk kunnen zalig worden, wijl zij toch nimmer van het geloof in Jezus Christus gehoord hebben, dan dient Dr. Kuyper u van antwoord. Hij schrijft „Heraut” 594, „want wel is de eisch om zalig te worden geloof; maar onze eigen belijdenis, dat ook jong gestorvene kinderen zalig kunnen worden, bij wie van een bewust geloof in dan Christus nooit sprake viel, toont, dat onder geloof in dit opzicht alleen de inplanting van het geloofsvermogen te verstaan is. Of dit feit in zulk een kind al dan niet heeft plaats gegrepen, weten wij niet. Wij kunnen er niets van zeggen; maar de Leerregels van Dordt raden ons aan hier niet te klein te denken van de barmhartigheden Gods. En met 't oog hierop blijft het nu een open vraag of er niet ook wel onder de Heidenen zulk een daad Gods bij den een of ander kan plaats grijpen.
Hierop nu moet geantwoord, dat dit metterdaad geschiedt, want als da zending onder de Heidenen uitgaat, kan niet een hunner gelooven, tenzij God de Heere hem vooraf het vermogen hiertoe geeft. En indien dit nu metterdaad gebeurt bij de bekeerlingen, die straks tot belijdenis en doop komen, wie zal dan stellig verzekeren kunnen, dat het ook niet nog wel bij de anderen plaats grijpt.”
Tot zoover Dr. Kuyper. Ik heb zelden een meer dooreenwarring van begrippen bij dezen anders zoo helderen denker gevonden. Hoe kan Dr. Kuyper er toch toe komen om zulk een dubbele fout te maken. Bij eenig nadenken zal men toch gereedelijk moeten toestemmen, dat het vooreerst niet aangaat om van de kinderen des Verbonds op de Heidenen te besluiten. En vervolgens kan men toch moeilijk de zegeningen van het verbond der genade met name vergeving der zonde en het eeuwige leven daar zoeken en vinden, waar nog nooit het verbond der genade zijn sporen heeft vertoond. Waarlijk, mij is geen Gereformeerd theoloog uit den bloeitijd der Gereformeerde theologie bekend, die zulke gewaagde uitspraken inzake de zaligheid der Heidenen heeft gedaan. Wel is bekend, dat à Lasco veel van de barmhartigheid Gods verwachtte, wanneer het de Heidenen raakte, maar dat op zulk een spitsvondige wijze dit vraagstuk omtrent de zaligheid der Heidenen is besproken, als hier door Dr. A. Kuyper is geschied, heeft geen theoloog van Gereformeerd belijden gedaan. Het is bekend van ethische theologen, dat zij aan de overzijde des grafs nog een poort ontsluiten, waardoor de Heidenen kunnen treden. Een theoloog bijv. als prof. v. Oosterzee koestert gaarne de meening, dat er voor allen, die Christus buiten hun schuld niet gekend hebben, en dus niet onder de roepstem der genade hebben geleefd, nog altijd open blijft de poort der hoop. Deze ethische theologen kunnen het zich niet indenken, dat een Heiden niet in de gelegenheid zou gesteld worden te gelooven in den Christus. En waar hier op aarde die blijmare nimmer het oor van een Heiden verraste, daar namen zij liefst aan, dat in het hiernamaals nog die boodschap des Heils zal worden gebracht. Al ben ik het met deze gedachte der ethische richting niet eens, ik vind ze ten slotte nog veel rationeeler, dan de gewrongen, filosofische verklaring, die Dr. Kuyper over dit geding geeft. Wij gaan in dit geding het veiligst door ons niet in spitsvondige redeneeringen te verliezen, noch ook door menschelijke gevoeligheden ons te laten leiden, maar ons zoo dicht mogelijk aan te sluiten aan de uitspraken der Heilige Schrift. En dan weten wij, dat Gods Woord geen grond biedt om het heden der genade te verleggen naar de overzijde van het graf, dat Jezus zegt, die den weg geweten en niet bewandeld hebben, zullen met vele slagen geslagen worden. Niemand kan in dit woord van Jezus lezen, dat zij, die den weg niet geweten hebben, vrij zullen uitgaan. Alleen blijkt hieruit, dat de mate van de straf voor den Heiden een gansch andere zal zijn dan die van het kind des verbonds. En hierbij dient ook niet vergaten het woord van den Apostel, „die zonder wet geleefd hebben, zullen zonder wet verloren gaan en die onder de wet geleefd hebben zullen door de wet geoordeeld worden.” Wij zijn hiermede als van zelf gekomen bij de Heilige Schrift. Tot hiertoe hebben wij het vraagstuk der onsterfelijkheid meer van algemeen standpunt uit besproken. Wij willen thans het meer rechtstreeks in verband met de Heilige Schrift belichten en zien, hoe Gods Woord hierover oordeelt.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid (XXIV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1924

De Wekker | 4 Pagina's