Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid (XXVII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid (XXVII)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ja, ook het oude Testament is vol lichtende sterren, die den hemel der verwachting verhelderen Het is niet moeilijk aan te toonen, hoe de geloovigen onder den ouden dag toch nooit gemeend hebben, dat in het eenzame, donkere doodenrijk de fakkel voor altijd werd uitgebluscht. Ook bij den vromen Israëliet leefde de stellige hoop, dat er een tijd zon komen, wanneer de heerschappij des doods zou ophouden en de verschrikking van het graf tot het verleden zou behooren. Gij kent immers de geschiedenis van Abraham en wel dat aangrijpend verhaal, toen deze held Gods met zijn zoon Izak den berg beklom, waar hij het zwaarste offer moest brengen, dat ooit van eenig menschenkind gevraagd is. Want meent ge, dat Abraham met zulk een vertrouwen zijn zoon Izak, met wien de verruiling van alle beloften zou staan of vallen, zoo bereidwillig in den dood zou hebben kunnen overgeven, wanneer niet zijn geloof tevens een victoriezang op den dood zou geweest zijn? Hier kan een uitspraak uit het Nieuwe Testament ons tot leiding zijn. Ik weet, dat er een richting is, die het met de critiek houdt en een wezenlijk onderscheid tusschen Oud- en Nieuw Testament aanvaardt. Wie echter nog buigt voor den Christus als de Waarheid, weet, dat deze Zijn zegel zoo dikwerf aan de rol des Ouden Testaments heeft gehecht. Wanneer de Christus zegt: „Onderzoek de Schriften, want die zijn het, die van Mij getuigen”, kan Hij met die Schriften moeilijk anders dan de rol des Ouden Verbonds bedoeld hebben. Welnu, dan wordt in deze uitspraak van den Heiland zoo duidelijk, dat de wezenlijke inhoud van het Oude Testament geen andere is dan die des Nieuwen Testaments en wij herinneren ons het woord „het Nieuwe Testament ligt in het Oude verscholen, het Oude Testament wordt door het Nieuwe duidelijk”. Of plaatst hier naast het woord uit onze geloofsbelijdenis, die van de 66 kanonieke boeken zegt: „wij ontvangen alle deze alleen voor heilig, om ons geloof er naar te regelen, daarop te gronden en daarmede te bevestigen. Wij gelooven zonder eenigen twijfel, al wat er in begrepen is, inzonderheid, omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft, dat zij van God zijn”. Welnu, ook in den brief aan de Hebreën 11:17—18 ziet ge, hoe de fakkel der hoop zijn schijnsel tot over den dood werpt en wanneer Abraham gereed staat zijn zoon, zijn eenige, dien hij liefheeft, te offeren, dan heft hij hoog deze fakkel omhoog en sterkt hem het geloof aan de opstanding der dooden. Wij toch lezen: „door het geloof heeft Abraham, als hij verzocht werd, Izak geofferd, — — overleggende dat God machtig was, hem ook uit de dooden te verwekken”.Zoo rolt ook langs de flanken van den berg Moria de psalm des levens, het lied der opstanding, en zoo menigmaal hst zwaarste offer gevraagd wordt van het geloovig ouderhart, kan ook hier de blijdschap van het zalig ontwaken nog een traan drogen, nog een wonde verzachten. Maar dan moet er ook een Abrahams hart en een stille geest, als die van Izak, zijn, zal ooit dat licht der verheugenis den donkeren hemel van ons leven verhelderen. Het is toch zoo opmerkelijk, dat Abraham zegt „als wij aangebeden zullen hebben, zullen wij tot u wederkeeren”. Gen. 22. Let op dat kleine woordje „wij”. Abraham zegt niet: zal ik, maar zullen wij tot u wederkeeren. Wat een geloof! En dat met een donkere doodsdiepte vóór hem, met een offer zoo zwaar naast hem, met een God, die in de donkerheid woont, boven hem. Maar dit is dan ook een geloof van het zuiverst karaat, van den hoogsten glans, dit is een aanbiddend geloof, dat nog iets meer is dan een biddend geloof. Bidden, dat is zegeningen van God den Heere afsmeken, dan zien wij nog maar al te veel de zaak naar onze zijde, dan hebben wij een God om onzentwil. Maar aanbidden stijgt een schrede hooger op de ladder des heils, die tegen de vensteren van het Nieuw Jeruzalem aanstaat. Aanbidden is het zich gansch en al verliezen in den Heere, het geheel opgaan naar innig zieleleven in den God onzes heils. Aanbidden, neen, dan is God er niet maar om ons, maar dan zijn wij er om God. En als ik dan nog één keer lees „als wij — niet ik maar wij —aangebeden zullen hebben”, o, dan gaat het ook voor mij over de jeugdige ziel van een Izak lichten en kleurt de hoop der onsterfelijkheid en der zalige opstanding beider ziel. Zou ook hier het geheim kunnen gevonden, waarom Izak zoo zwijgend zich ten doode wijdt? Zalig het ouder- en het kinderhart, dat samen in het aangezicht van den dood leert „aanbidden”; over die heeft de tweede dood geen macht meer.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1924

De Wekker | 6 Pagina's

Onze onsterfelijkheid (XXVII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1924

De Wekker | 6 Pagina's