Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeente-bearbeiding (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeente-bearbeiding (1)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zij verre van ons, ook maar eenigszins af te geven op den arbeid tot de komst van Gods koninkrijk buiten de gevestigde gemeente. Wij worden geroepen dien arbeid te steunen met gebed en gaven en naar de mate der gaven ons geschonken direct of indirect mede werkzaam te zijn, opdat het Woord Gods zijnen loop hebbe en de eenige Naam, onder den hemel tot zaligheid gegeven, als zoodanig gekend worde door Jood, Mohamedaan en Heiden, zoo buiten als binnen den gekerstenden kring. Het werk der inwendige zending moet met alle macht worden aangevat en doorgezet, evenals dat der uitwendige zending. De Heere wil het, en wie, die Hem leerde kennen, voelt niet de noodzakelijkheid en den drang van dien arbeid? Het gaat er dus niet om, om de zendingsliefde en -ijver te doen bekoelen, als wij het een en ander schrijven over de bearbeiding der gemeente. Eerder kunnen wij verwachten, dat de bearbeiding der gemeente het werk der zending ten goede zal komen en zal srekken tot opwekking en verwakkering der liefde daartoe. De gemeente des Heeren is eene zendingsgemeente en heeft om het zendingswerk zichzelve niet te vergeten, doch juist om zichzelve het eerst te denken. Dat er soms geklaagd moet worden over gebrek aan zendingsijver, is bewija, dat er een tekort is in de gemeente.
Wij meenen, dat dit tekort is een tekort aan leven, en, waar het leven gevonden wordt door Gods genade, een tekort aan levenswasdom.
De verslagen van Classicale Vergaderingen, die ons bijna stereotiep (vaststaand) melden, dat de rondvraag naar Art. 41 van de Dordsche kerkorde „over het algemeen reden tot dank en tevredenheid geeft, behoeven ons niet op een dwaalspoor te bresgen, zoodat wij zouden denken, dat het geestelijke leven, waarom het toch gaat, die reden geven zou.
Wij lezen omtrent die rondvraag in bedoeld artikel: Voorts zal de Praeses onder anderen een iegelijk afvragen, of zij in hunne kerken hunne Kerkraadsvergadering honden; of de kerkelijke tucht geoefend wordt; of de armen en scholen bezorgd worden; ten laatste, of daar iets in, waarin zij 't oordeel en de hulp der Classis tot rechte instelling hunner kerk behoeven.
Deze bepaling wordt gewoonlijk heel formeel gevolgd en in den regel ontbreekt bet ook aan den noodigen tijd, 't is zonde, dat wij het zeggen moeten, om eens recht op den geestelijken stand der gemeenten in te gaan. Dat dat geestelijke geheel vergeten wordt, beweren wij niet, alleen, dat het zoo weinig tot zijn recht kan komen en komt. De bepaling laat er wel ruimte toe in het „onder anderen” en ook in de vraag naar de oefening der kerkelijke tucht, wanneer men de „tucht” niet alleen laat slaan op de terechtbrenging van dwalenden en bestraffing van onwilligen, maar ook op de opvoeding in 't algemeen der gemeente. Het woord „tucht” heeft voor velen een meer straffe beteekenis, dan het oorspronkelijk bezit. Oorspronkelijk behoort tot „tucht” alles, wat den opwas ten goede komt, en daartoe behoort niet alleen het weren van hetgeen schaadt, doch ook het aanbrengen van hetgeen den groei bevordert, het geven van gelegenheid aan het leven tot zijne ontwikkeling. Niet alleen het besnoeien, ook het bemesten van den boom behoort tot de tucht (Luk. 13:8).
Gelijk gezegd, blijft het vragen naar den geestelijken welstand op de classicale vergaderingen slechts zeer oppervlakkig. Staat het daarmede beter op de vergaderingen van den Kerkeraad? Men zou het mogen verwachten; immers de leden der kerkeraads, voornamelijk de leeraren en ouderlingen, hebben „te waken voor de zielen.”
Ik herinner mij een voorval, die hierover wel eenig licht geeft, al is het dan ook geen bemoedigend licht.
Voor jaren werd te …. . iemand door den kerkeraad genomineerd voor het diakenambt. Die iemand behoorde tot hen, van wie de apostel zegt, dat zij een treffelijk werk begeeren. Hij deed dat waarlijk niet uit hoogmoedsdrift of heerschzucht. Op mijne vraag, waarom hij zich verheugde, dat hij genomineerd was, en zoo begeerde gekozen te worden, antwoordde hij, dat hij in den kerkeraad verwachtte aan te treffen een gezelschap van mannen, die, na het afhandelen van de gewone zaken, (als „centen”-tellen, beslissingen nemen over enkele zaken, de „bedeeling” betreffende, en, met dominé en ouderlingen, over een enkel lid, dat ongeregeld wandelde) zich zouden verdiepen in de vragen betreffende den geestelijken wasdom der gemeente. Hij verwachtte voor eigen persoon daarvan het grootste nut te trekken. Onze broeder werd gekozen; niemand, die eenig bezwaar tegen hem had in te brengen. Met gepaste vrijmoedigheid sprak hij zijn „ja, ik op de vragen van het bevestigings-formulier. Drie maanden na zijne bevestiging wagde ik het hem te vragen, of zijne blijdschap nog zoo groot was.„ Houd broeders zijn beste menschen, daaraan ligt het niet, maar ik heb nooit kunnen vermoeden, dat dat „centen”-tellen zoo lang ophield, en dat er zoovele zaken en zaakjes komen op den kerkeraad. Wilt ge wel gelooven, dat er avonden voorbijgaan, dat er over het geestelijke in 't geheel niet gesproken wordt? Wij zijn al blij, als we een beetje op tijd naar huis kunnen.” Onze diaken heeft zijn tijd uitgediend; toen hij aan de beurt van aftreding was, verzocht hij den broederen hem niet meer te nomineeren; hetgeen geschiedde.
Dat bedoelde broeder wel wat te naief van den kerkeraad en zijne vergaderingen heeft gedacht en misschien ook wel wat al te veel aan het nut veer eigen persoon, is waar.
Wijzen echter ook die vele zaken en zaakjes niet op een tekort, dat er in die gemeente was. Is het in onzen tijd beter? Hoe dichter bij den Heere, hoe minder „zaakjes.” Al de „zaakjes” op rekening van den vorst der duisternis schrijven en zich er mede troosten, dat „het de slechtste vruchten niet zijn, waaraan de wespen knagen,” is gemakkelijk en goedkoop. Het wijst er op, dat wij het tekort niet als ons tekort voelen. Zeker, de werking van den vorst der duisternis is niet te loochenen, maar — de schuld is de onze. De vraag moet worden gesteld: Is er wel waakzaamheid genoeg? Is er wel arbeids genoeg? Is de bearbeiding der gemeente wet volhardend, inspannend genoeg? Zijn wij er wel bij, op tijd, om te ploegen, te zaaien, te eggen, te wieden?
Maar, wij kannen het leven toch niet geven? Is het geen genadegifte Gods? Wij kunnen den wasdom toch niet schenken? Is hij niet afhankelijk van den zegen des Heeren? Zeker, doch de Heere werkt middellijk. De Apostel Paulus wist het zeker zoo goed als wij, dat wij in alles afhankelijke schepselen zijn, maar wat zegt hij? „Ik heb geplant, Apollos heeft nat gemaakt; maar God heeft den wasdom gegeven. Zoo is dan noch hij, die plant, iets, noch hij, die nat maakt, maar God, die den wasdom geeft.” Zoo blijft en blijve alle roem en eere aan God. Voor den mensch, inzonderheid den ambtsdrager de roeping tot planten en natmaken, verzorgen en kweeken en „een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijnen arbeid, want wij zijn Gods medearbeiders.” De gemeente is Zijn akkerwerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1924

De Wekker | 6 Pagina's

Gemeente-bearbeiding (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1924

De Wekker | 6 Pagina's