Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeente-bearbeiding (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeente-bearbeiding (3)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat er van den mede-arbeider Gods veel geeischt wordt, om den akker der gemeente recht goed te kunnen bearbeiden, is duidelijk. Daar zal geen enkele landman gevonden worden, die mij zijnen akker ter verzorging zal toevertrouwen. Of ik dan niets van den landbouw af weet? Och, jawel, ik wil niet zoo bescheiden zijn, dat te ontkennen, maar ik geef toch den landman gelijk, die mij zegt, dat ik er geen kennis van heb. Trouwens met de kennis alleen is het nog niet goed. Als „er geen boer in zit” wordt iemand, ook al had hij de uitnemendste leiding, geen echte boer. En als „er een boer in zit” dan zal hij, indien hij niet behoorlijk onderwezen wordt in het boerenbedrijf, een stumperd blijven met goede ideeen doch geringe uitkomst. Dat „zijn God hem onderricht van de wijze, dat Hij hem leert” wil niet zeggen, dat hem de Kennis van bet „wanneer” en „hoe” aanwaait; dat onderrechten geschiedt middellijk, door eigen waarneming, door raadgeving en aanwijzing, ook wel door opzettelijke vorming.
Als „er een boer in zit”, is die boer er door den Heere in gezet.
Zoo ook met den mede-arbeider Gods. Niet ieder geloovige, al is hij krachtens de zalving des Heiligen Geestes profeet, priester en koning, heeft roeping tot het ambt. Wanneer bij die roeping ontvangt,
zet de Heere den mede-arbeider in hem. Daarmede is echter niet gezegd, dat hij nu terstond ook geschikt is, tot den arbeid in te gaan. Br zijn er, die het tegengestelde meenen. Wij gaan op heden daarop niet in, maar gelooven, dat de bearbeiding der gemeente een te gewichtig werk is, om dat zoo maar onvoorbereid aan te grijpen. De geestelijke kennis, die de door den Heere geroepene heeft ontvangen van eigen zijn en verhouding tevenover God, is niet voldoende, om leiding te geren aan de gemeente. Het ééne leven uit God is zoo verscheiden in zijne openbaringen, dat eenzijdige bearbeiding, hoe goed overigens ook bedoeld, den wasdom van Gods volk zou belemmeren en de bekeering tot God in vele gevallen zou in den weg staan. Dat de Heere Zijnen raad volbrengt, weten wij en wij willen volstrekt niet te kort schieten in waardeering van de „ongestudeerde” dominees, die getuigenis geven, niet slechts met den mond maar inderdaad, dat God ze èn geroepen èn in den arbeid geplaatst heeft. Maar uitzonderingen zijn — uitzonderingen. Juist de zoodanigen zullen studeeren en nog eens studeeren, en velen van hen zien met jaloerschheid neer op hes, die een goede opleiding ondingen; zij gevoelen bun gemis. Over hen, die — met of zonder opleiding — zich zelven weiden en, in plaats van naar het hart, naar den mond van Jeruzalem spreken, zullen wij maar niet te veel zeggen. God, de Heere, zal ze oordeelen!
Opleiding is gewenscht! Opleiding bedoeld bet opleiden tot die hoogte van kennen, vanwaar de arbeid in zijn geheel en zijn deelen kan worden overzien, en op-leiden tot die hoogte van kunnen, dat die arbeid kan warden verricht. Het bepaalde doel der opleiding zal aan de opleiding hare grenzen moeten geven. De opleiding tot predikant richt zich dus op hetgeen de mede arbeider Gods moet kennen en kunnen, om in de gemeente des Heeren vruchtbaar werk te leveren.
Dikwijls wordt van den dominé meer geeischt, dan hij te geven heeft en vaak ziet ook de dominé zijn eigen begrenzing niet. Er zijn er, die in hem willen zien, en er zijn ook predikanten, die zich het air (de houding, het voorkomen) geven van te zijn:

predikant-oeonoom,
of predikant-financier,
of predikant-medicus,
of predikant-politicus,
of predikant-literator,
of predikant-jurist, enz.

Deze heeren schieten allen naast het doel. In bijna alle gevallen zit het uiterlijke in het „predikant”, bet hart in hetgeen volgt. Laat ons toch van een dominé niet alles verwachten! Wat wij van hem verwachten mogen, is, dat hij een goed herder en leeraar is. Dat heeft de gemeente noodig. En zal hij goed zijn als herder on leeraar, dan heeft hij wel wat anders te does dan zich te verdiepen in alle mogelijke naast zijn ambt liggende problemen. Doet niet alles, doet het uwe en doet het goed! Hebt den moed, om af te wijzen, wat niet tot uw taak behoort.
Hoogenbirk heeft het in zijn. „Om de kunst” ook over een predikant-ambulant, d. i. een predikaat met honderd bijbaantjes en even zoo vele liefhebberijtjes; nooit was hij thuis te treffen, altijd dan hier heen, dan daar heen. Hij werd geheel in beslag genomen door menschen, die zelf het hunne niet deden en er den dominé voorspanden. De man had geen tijd voor gemeentebezoek, geen tijd om te studeeren, zijn preek moest drijven op de oogenblikkelijke inspiratie (niet van den H. Geest), op zijn flux de bouche (rederijkheid). Hij werkte hard, had haast geen tijd om te eten. Wat kwam er van den akker terecht?

De bearbeiding der gemeente vraagt in de eerste plaats eene goede bediening des Woords. Eene goede bediening! Mooi naar den oppervlakkigen smaak van het publiek — een raar woerd voor hen, die eene predikatie beluisteren, en toch niet geheel ongepast — niet. Ook zonder uiterlijken tooi kan eene preek zijn een brengen van „gouden appelen in zilver gebeelde schalen.” De goede bediening des Woords zal brengen eene ware preek. Dat is niet eene preek, waarin geen kei-tergen voorkomen, dus die stuk voor stuk waarheid bevat. Er zijn preeken vol waarheden, doch dia daarom nog geen ware preeken zijn. Voor sommige hoorders hebben zij de aantrekkelijkheid der gemakkelijkheid; de gedachten en ook het hart worden niet saamgetrokken op de eene waarheid, in het gegeven tekstwoord uitgesproken. Men heeft geen moeite om het verband vast te houden, omdat er eigenlijk ook geen verband in de preek ligt. Toch gaat men voldaan huiswaarts; met de uitgesproken waarheden is men het roerend eens. En sommige predikers bederven het „publiek” in dit opzicht. Zij brengen altijd oude dingen voort uit hunnen schat, nooit nieuwe. Zondag aan Zondag dezelfde waarheden, met een anderen tekst natuurlijk. Is dat bediening?
Voor een ware preek moet gestudeerd worden.
Biddend moet gegraven worden in het Woord, om de schatten daaruit op te delven. Dit is het middel tegen de zelfgenoegzaamheid der gemeente en — des predikers.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Gemeente-bearbeiding (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1924

De Wekker | 4 Pagina's