Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de Kanarische Eilanden (VIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de Kanarische Eilanden (VIII)

De Thuisreis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben een prachtige „thuisreis” gehad. Voor den stroom liepen wij met groote snelheid de rivier af en tegen den middag waren wij buiten. Daar lag de Oceaan, niet in zijn majesteuze bewogenheid, maar in zijn indrukwekkende kalmte. Er was letterlijk geen beweging in het water, dan de beweging die door de vaart van het schip veroorzaak werd. Wij hadden een 9-mijls vaart en daarmede waren wij heel spoedig de Fransche kust kwijt. Ik heb er ook niet veel meer van gezien, alvorens wij het eilandje Quessant in het gezicht kregen, 't Werd wat levendiger met de scheepvaart, een bewijs, dat wij in de route van de schepen gekomen waren.
Dinsdagmiddag gingen wij het Engelsche Kanaal in en Woensdagavond liepen wij er uit. Die vaart zal ik niet gemakkelijk vergeten. Zelfs de ouderen aan boord, die meermalen dat Kanaal gepasseerd waren, verklaarden eenparig, dat zij het zoo nog nooit hadden gezien.
Een watervlak waar zich geen rimpeltje op vertoonde, een horizon zoo helder dat wij een groot gedeelte van de Fransche kust konden zien, terwijl wij de Engelsche kust geen oogenblik uit het oog verloren. En dat gevoegd bij de wetenschap, dat wij elk uur de vaderlandsche kust naderden, maakte dat de stemming aan boord zoo levendig en opgewekt was, als zich maar denken laat. Want wat mij op deze reis gedurig bezig gehouden heeft, is de mystieke band, die ons aan het vaderland bindt. Wij gevoelen van dezen band hoegenaamd niets, als wij er in zijn. Dan kan het ons zelfs toeschijnen, of wij even goed en even gemakkelijk in een ander land zouden kunnen leven, maar het wordt onmiddellijk anders, zoodra men er buiten is. Ik heb dit nooit te voren zoo sterk gevoeld als op deze reis. En wat zoo aardig was: wanneer ik eens over het vaderland sprak en over onze plichten jegens het vaderland, dan waren er nog al heel wat, die er niets van wilden weten. Mijn vaderland, zeiden zij dan eenigszins smalend, is, waar ik het goed heb, wat kan mij het vaderland schelen. Maar het woord: Nieuwediep, lag hun ieder oogenblik op de lippen. Wat heb ik dien naam gedurende deze reis dikwijls gehoord. En dan kon ik wel eens niet nalaten te vragen of Nieuwediep soms op de Kanarische eilanden lag. Zij voelden dan heel goed, wat ik daarmede bedoelde, maar gingen er daar om ook niet op in. Woensdagmorgen passeerden wij het bekende eilandje Wight. Verder op het bekende Brighton, de plaats die in het jaar 1877 zooveel van zich heeft doen spreken door de „geestelijke opwekkingen” die daar zijn geweest, opwekkingen, die toen ter tijd ook velen uit ons vaderland daarheen getrokken hebben, o.a. Huet en Dr. Kuijper. In den namiddag passeerden wij het bekende Dungenesse en daarna Folkestone, waar de booten van de maatschappij Zeeland aanleggen. En alles was van het schip zoo duidelijk te zien, als of men er vlak bij stond. 's Avonds gingen wij het Kanaal uit. Op de kaart waren een paar rechte lijnen getrokken, een op het lichtschip de Noord-Hinder en van daar een op het lichtschip Maas en zoo op den Helder. Den volgenden morgen hadden wij het lichtschip reeds achter ons en ongeveer half elf waren wij voor Scheveningen, waarvan ik niets kon ontdekken. Ieder had toen zijn berekeningen al gemaakt, en wij wisten allen, dat wij ongeveer 3 uur op de ree van Nieuwediep zouden zijn. Toen wij eenmaal de kust van Noord-Holland in 't gezicht hadden, werd het hoe langer hoe levendiger op dek. De kijkers kwamen weer te voorschijn, de stokers hingen weer over de reeling, de matrozen stonden in groeten getale op den bak. Men kon zoo bemerken, dat Nieuwediep in het gezicht kwam. Bergen konden wij duidelijk zien; de Hondschbossche zeedijk lag dicht in onze nabijheid; de toren van Schagen werd, als of het iets geheel onbekends was, met den kijker bekeken en Kallandsoog met groote blijdschap begroet. Heel in de verte zagen wij den vuurtoren van Huisduinen en onmiddellijk daarop de eerste teekenen van Nieuwediep, alles was nu aan dek. Een genot om zoo'n eens in alle stilte waar te nemen hoe sterk al die menschen aan hun Vaderland gebonden waren. Want dat was een heel andere stemming, dan toen wij de een of andere buitenlandsche haven naderden.
Daar was het nieuwsgierigheid, maar hier was het stil verlangen, blijdschap, dat men het weer terug zag. En wat zoo heerlijk was, wij waren er veel vroeger dan men verwacht en gedacht had. Telkens hoorde men: zij zullen niet weten wat zij zien, dat wij er nu al zijn. Wij stoomden langs de kust, maar niemand was er op den dijk, want wij werden eerst des nachts of vroeg in den morgen verwachte Drie uur ongeveer viel het anker, en wij lagen op de ree van Nieuwediep. Een onderzeër kwam ons even begroeten; de admiraal zond ons door zijn adjudant een „welkom” in het vaderland, en een uur later gingen er al velen van boord. Ik bleef tehuis, en at dien avond alleen, want de Kolonel ging naar vrouw en kinderen.
Wat had ik veel, heel veel te denken dien avond: 50 dagen geleden was ik aan boord gekomen en zij waren voorbij. Kon ik het mij voorstellen, dat er zulk een stuk leven weggegleden was in dien tusschentijd. Want nu ik daar weer was, scheen het, of die 50 dagen maar een paar dagen geweest waren. Als het voorbij is, is het niets. Hoe ouder wij worden, hoe korter ons leven wordt, en als wij straks aan den avond zullen staan, zullen wij met den dichter zeggen: „een nachtwake en niets meer”. Er was dankbaarheid in mijn hart voor alles, wat ik gezien en genoten had en 's avonds las ik het laatste gedeelte van Romeinen 8. Vrijdagmorgen half elf gingen wij naar binnen. Op de haven zag ik onder de velen, die ons verwelkomden een bekend gezicht, mijn zoon was gekomen om zijn vader af te halen. Met muziek had men ons uitgeleid, met muziek werden wij ingehaald, zonder eenige hapering gingen wij de haven binnen en om half twaalf lagen wij gemeerd. 't Was voorbij. Maar de herinnering blijft, en uit die herinnering zal er telkens nieuwe dankbaarheid opwellen voor alles wat ik op deze reis genoten heb. En nu vraagt men mij telkens: „Gaat u naar Indië” en ik moet antwoorden: ik weet het niet. Uit Indië schrijft men mij: dat het zeker is dat ik daar komen zal. Wij zullen maar rustig afwachten. Ik heb de laatste dagen veel aan het woord uit den 31 psalm „Mijne tijden zijn in Uwe hand” gedacht. Wat is het heerlijk, wanneer wij dat mogen gelooven. En wat geeft dat een rust en een veiligheid ook voor de toekomst.

d.H. (Den Haag) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Naar de Kanarische Eilanden (VIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1924

De Wekker | 4 Pagina's