Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Wonder (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Wonder (IV)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

We kunnen iets korter stil staan bij de andere opvattingen, die het wonder in den bijbelschen zin feitelijk niet erkennen.
We noemden daar straks in de tweede plaats het Rationalisme.
Ik bedoel het theologisch rationalisme van den nieuwen tijd, hetwelk met het oudere rationalisme gemeen heeft, dat het het wonder wil verklaren, en dies „ont-wondert.” Een verklaard wonder is geen wonder meer, vanzelf. —
Ik zal den lezer hier niet ophouden door al de vroegere opvattingen op deze lijn voor te stellen en te beoordeelen. Wijzen we thans slechts op de opvatting van Wieland en Harnack e. s. Zij meenen, dat het wonder kan „verklaard” worden uit de geestesgesteldheid der aanschouwers, of der ondervinders van het wonder. Suggestie, hypnose enz.
Inderdaad er is veel, dat in des loop der tijden als wonder is uitgegeven, bij de heidensche godsdiensten, ook in de Roomsche kerk, hetwelk kennelijk op suggestie enz, berust. Er zijn inderdaad behalve de bekends natuurkrachten nog heel wat onbekende. Dit is gebleken met name in de laatste 30 jaren. Het onderzoek op psychisch (ziels) en occult (verborgene geheime krachten) gebied, heeft de laatste jaren heel wat aan het licht gebracht. Men zie hiervan nader mijn boek over de Theosophie, en dat over het Spiritisme. Er zijn tal van „wonderbaarlijke” dingen gecontroleerd, die bleken geen bedrog en ook geen wonder te zijn. Op deze wijze zijn bij heidenen, roomschen, spiritisten, enz. tal van „genezingen” voorgekomen, hebben wonderlijke verschijningen plaats gevonden, zijn zelfs voorspellingen (waarzeggerijen) geschied enz., welke al te zaâm uit occulte krachten en werkingen in de personen, en in de natuur, verklaarbaar zijn. Wie maar de heerschappij er over weet te bemachtigen, kan heel wat meer dan een „gewoon” mensch. De tijd zal komen, dat men al zulke verschijnselen niet anders aankijkt, dan b.v. het leniger worden van stijve lichaamsdeelen door massage. — En als de roomsche kerk b.v. haar goddelijkheid wil aantoonen uit de tegenwoordige „wonderen”, welke op haar terrein plaats vinden, als het bewegen van beelden, het bloeden van haar kerk-poppen, ja zelfs Lourdesgenezingen, —dan kunnen op die manier de Boeddhisten, de theosephisch-heidensche richtingen bij Brahmanen enz, enz. net zoo goed hun goddelijkheid bewijzen.
Nu wil Harnack c.s., dat op diergelijke wijze de wonderen des Heeren zullen worden „verklaard”. Althans, dat wel de aanschouwers het voor wonderen hielden, omdat zij niet beter wisten; maar dat in die gebeurtenissen zelf niets onverklaarbaars school. Hij erkent niet, dat er dingen gebeurd zijn, die alleen door God konden geschieden.
Men wil dan in Jezus nog wel een liefdevollen zedeleeraar overhouden, maar niet met wonderen. Die wonderen vindt men een struikelblok op den weg naar Jezus.
Edoch. Dit is geen afdoende methode om den weg tot Jezus open te houden, want telkens blijkt, dat Jezus zelf in zijn redenen uitgaat van de gedachte van echte wonderen. Zie b.v. Mattheüs 9:6; Matth. 11:5; Joh. 5:17, 36 enz. Zoo ook de doodenopwekkingen, Christus' opstanding zelf.
Jezus wordt dan op dat standpunt òf tegen beter weten in een leugenaar, òf Hij is zelf bevangen in het bijgeloof van zijn tijd ! En dies geen betrouwbare gids. Hij was dan zelf in den waan, dat Hij wonderen deed, óf Hij liet zijn jongeren in dien waan. In beide gevallen is Jezus mij niet meer ten Heiland. Wie de wonderen van den Christus wil afscheiden, werpt, met de wonderen den Christus zelf weg.

Nu nog een woord over de derde afwijkende richting:
Het Dualisme.
Dit is ten deze nog in twee soorten te onderscheiden.
Vooreerst dat van den Duitschen theoloog Herrmann e.s. Men redeneert dan aldus: er is tweeërlei gebied, een natuurwetenschappelijk gebied, op hetwelk geen wonder kan plaats vinden, en een gebied van innerlijke zielservaring, des geloovens, hier kan wel een wonder worden beleefd. Alles wemelt hier van wonderen. Wonderen bestaan alzoo wel, maar alleen op gebied van zieleleven en zielservaringen. Geloof en wetenschap worden hier dus dualistisch (twee aan elkaar tegengestelde terreinen) tegenover elkaar gesteld. Wat op gebied van weten en wetenschap niet kan aanvaard, bestaat wel ter dege op gebied van geloofsleven.
Nu is het zeer zeker waarheid, dat op ziels- en geloofsgebied het wonder dient aanvaard te worden. Wedergeboorte, in de eerste plaats is een wonder; en zoovele dingen meer in het zieleleven kunnen wonderen heeten.
Op die manier echter kan men in de natuur b.v. de schepping zelve, ook weer gewagen van het wonder. Maar als we van het wonder spreken, dan bedoelen we daarmede, gebeurtenissen, die reeds de schepping en de wereld des natuurlijke levens onderstellen, en dan binnen dien cirkel gebeurtenissen, welke niet uit de geschapene wetten verklaarbaar zijn. Zoo is het dan ook de vraag, of men naar dezen maatstaaf op zielsterrein wel van wonderen mag spreken, bij al die gebeurtenissen der zielservaring. Zoo kon men op natuurlijk gebied het groeien van het gras, van ons hoofdhaar, het rijpen der vruchten, de geboorte enz. enz. ook wel wonderen noemen. En, hoe zeer het alles wonderen Gods kunnen heeten, toch doet men dat niet, uit den aard der zaak. Want wordt alles een wonder, dan is er feitelijk geen apart wonder meer. Daarom zij men voorzichtig op zielkundig gebied. Zoo goed als we, om gemelde reden, het gewone natuurgebeuren nu eenmaal geen wonder heeten, in den specialen zin van het woord; evenmin moeten we de zielservaringen binnen den cirkel van eenmaal gegevene wedergeboorte ook geen wonderen noemen in specialen zin. Al die zielservaringen, welke Gods kinderen kennen, zijn, nog eens, vol van de wondere werkingen des H. Geestes; maar het mogen geen wonderen heeten in onderscheiding van het daar eenmaal door den H. Geest geboren leven. Want niet waar, dan is alles daar wonder; en wat zou men dan nog het gewone terrein van wedergeboorte en haar werkingen kunnen heeten? Ik herhaal: zeker, wedergeboorte, bekeering van den zondaar, noem dit vrij het grootste wonder, dat bestaat, maar zóó bedoelen we dit woord wonder nu niet. Dan is, zeiden we, de schepping ook een wonder te noemen. En dat is ook zoo. Dit is een wonder. — Maar alles wat nu naar de wetten dier schepping verder gebeurt, wordt nu toch wéer niet bij vernieuwing een wonder geheeten. En zoo ook op zielsgebied. Gegeven het feit van bekeering is het b.v. geen wonder te heeten, als de ziel naar godsgemeenschap staat, goede werken voortbrengt, gebedsleven oefent, togen de zonde strijdt enz, —
Toorts, op de manier van het dualisme blijft de waarheid van Gods Woord niet onaangetast. De H. Schrift beschrijft ons te duidelijk en te objectief (voorwerpelijk) allerlei wonderen, denk b.v. aan de genezing van den blindgeboorne, welke niet anders dan tot het terrein van de zintuiglijk waarneembare wereld behooren.
Het gaat niet aan dit alles te „vergeestelijken.” Men zal of moeten erkennen, de H. Schrift vermeldt ons wel terdege wonderen door Jezus b.v. verricht; òf men zal de geloofwaardigheid der H. Schrift hier evenzeer als bij de onge-loovige natuurphilosophie moeten prijsgeven.
Men zij dan ook wel voorzichtig met z'n uitlegkunde en prediking. Als b.v. gepreekt wordt over de genezing van den blindgeboorne, heeft men niet het recht dit feit nu te gaan „verklaren”, als werd er gehandeld van het openen onzer blinde zielsoogen. Dat staat dáár niet. Het handelt hier van een genezing der gewone oogen. Men moge daar (met voorzichtigheid zij het behandeld!) een beeld in zien van het inwendige verlichtingswerk enz., het zij zoo, mits men maar goed vasthoude, hier is ter sprake een genezing in de sfeer des natuurlijken, lichamelijken levens. En wie dit uit het oog zou verliezen, doet feitelijk Jezus' werk aldaar, en de betrouwbaarheid der H, Schrift geweld aan. Gelijk tevens daarbij wel moge onderscheiden worden tusschen „zaligmakend” geloof en wonder-geloof. Iemand kan geloof hebben tot ervaring of zelfs tot verrichting van een wonder, op gewoon natuurlijk levensgebied; zonder nog inwendig, in de ziel een wonder te hebben doorleefd. M. i. worden al deze dingen in allerlei kerken wel eens uit het oog verloren. Men blijve hier nuchter, en… zóó geestelijk, dat men de Schrift niet… vergeestelijke.
Voorts is deze onderscheiding welke Hermann c.a. maakt in strijd met de eenheid van ons bewustzijn. Het schept een dualisme tusschen kennis en kennis. Zulk een conflict wordt door ons bewustzijn niet aanvaard. Daar verzet het zich tegen. Het werd een gebrokenheid in den mensch. Zijn bewustzijnseeenheid is hier beleedigd. Men zie hieromtrent meer een uitvoeriger in mijn boek „Geloof on Wetenschap.”

Arnhem. Wisse.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Het Wonder (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1924

De Wekker | 4 Pagina's