Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In Vreeze Wandelen (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In Vreeze Wandelen (IV)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„.…wandelt in vreeze den tijd uwer inwoning. 1 Petr. 1 : 17b.

Zoolang het kind des Heeren in dezen tabernakel is, is hij het doelwit van de aanvallen van satan, wereld en vleesch en bloed, de drie vijanden van alle geestelijk, leven, van alle verkeer met God. Zij trachten de gemeenschap met den Heere te verstoren, kon het zijn, te verbreken. Door die verbreking, die verstoring moet de Heere de eere, het kind den vrede derven. Hoe dikwijls wordt dat ondervonden!
De z. g. n. perfectionisten willen daar niet aan. Niettegenstaande eigen ervaring hen anders leeren moet, houden zij vast aan de theorie van een volmaakt leven van den christen, een leven zonder zonde.
Zij staan daarmede evenwel niet op bijbelschen bodem. De Schrift teekent ons geen volmaakte doch onvolmaakte menschen. Green der „bijbel-heiligen”, van wien ons het leven wat breeder geteekend wordt of van wien wij geschriften mogen bezitten, wijst ons heen naar een perfectio, eene volmaaktheid, des levens bier beneden; allen wijzen zij naar de volkomenheid, die volgt, terwijl hunne volmaaktheid hier ligt in hunne eenheid met den Christus. Het feit der zonde loochenen zij niet; de zonde vinden zij in den niet-herboren en ook in den wedergeboren mensch. Denkt slechts aan Abraham, den vader der geloovigen. Was hij zondeloos? En hoe stond het met Izak en Jacob, met Mozes en Aäron, met David en Salomo, met de profeten? Hoe met de apostelen van den Heere Jezus? Petrus moet bestraft worden door Paulus, zie Galaten 2. Paulus gunt ons een blik op den strijd, dien hij te voeren heeft, in Romeinen 7. Hij zegt daar in vs. 18 en 19: „Want ik weet, dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont. Want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet; want het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.” Zoo vindt Paulus zich schuldig aan zonde van bedrijf en nalatigheid. Maar Johannes dan, de apostel der liefde! Lees het eerste hoofdstuk van zijn eersten brief. Daar vinden we zijne belijdenis in vs. 8—10: „Indien wij (de Apostel bedoelt dus ook zichzelf) zeggen, dat wij geene zonde hebben, zoo verleiden wij onszelven en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden (dit kan niet zien op de zonden van het eertijds, den tijd vóór wedergeboorte en bekeering, maar ziet op het heden), Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zoo maken wij Hem tot een leugenaar en Zijn woord is niet in ons.” En hoofdstuk 2 vangt Johannes aan met de woorden: „Mijne kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt.”
Predikt de Heiland zelf zulk eene volmaaktheid, waardoor de zonde onmogelijk is? Wij wijzen u op het gebed, dat de Heiland Zijnen discipelen geleerd heeft. Daarin is eene bede om vergeving van schulden en eene bede tegen de verzoeking. Ook het „Uw wil geschiede” en het „Uw Naam worde geheiligd” in datzelfde gebed, spreken ons van zondemogelijkheid in het kind des Heeren. In den hof Gethsemané zegt de Heiland tot Zijne jongeren: „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak!” En wanneer wij de brieven; van den verheerlijkten Christus lezen, die Hij Johannes dicteerde, dan wordt het ons opnieuw duidelijk, dat de zonde zich een plaats kan veroveren in het christelijk leven.
De voortreffelijkheid van de nieuwe bedeeling des genadeverbonds heft de zonde niet op en er blijft onder deze zoowel als onder de oude bedeeling plaats voor de belijdenis der ongerechtigheid en de bede om vergeving.
Al is het nu waar, dat waarheid is en blijft de uitspraak: Wat mensch is er, die niet zondigt? men wachte zich voor de gevolgtrekking, dat de zonde daarom minder ernstig zou zijn.
Tegenover de perfectionisten, waaronder er velen zijn, die meer in theorie dwalen dan wel in de practijk, staan, die ik zou willen noemen, de defectionisten, die in een ander uiterste vervallen. Is bij de eerste het leven volkomen, bij de laatsten is het leven ééne aaneenschakeling van onvolkomenheid op onvolkomenheid. Ook bij dezen is de practijk vaak, meestal, beter dan de theorie. Wij kunnen onder hen aantreffen zeer nauwgezette menschen, teere karakters, waar het betreft het practische leven voor het aangezicht Gods.
Toch is ook deze opvatting niet schriftmatig en dus onjuist. Zij is al dadelijk in strijd met ons tekstwoord, dat niet spreekt van eene noodwendigheid, een niet te keeren zijn van de zonde, doch aandringt op een leven, waaruit de zonde zal worden geweerd. Geheel de Schrift wekt op tot een leven voor Gods aangezicht in oprechtheid des harten, waarin al de gaven der geheele persoonlijkheid zullen gesteld worden in Zijn dienst. Gods kinderen onder den ouden dag hebben onder de zonde geleden en hartelijk begeerd, niet slechts naar de vergeving maar naar de verlossing der ongerechtigheid. Leest slechts de psalmen. Telkens treft u de bede om de leiding des Geestes. om gevoerd te worden op de rechte paden. Er kon geen vrede zijn met de zonde en de zondigheid; er was behoefte aan heiligmaking. In het hart van Gods kinderen stond en staat geschreven: „Wees heilig, want Ik, de Heere, uw God, ben heilig!”
Onder den nieuwen dag is het niet anders. De apostel Paulus, zoo goed er van overtuigd, dat „de boosheid hem altijd aankleefde”, maakte daarvan geen kussen, om er op te rusten, maar „jaagde er naar, om te grijpen, waartoe hij van Christus gegrepen was.” Elk der apostolische brieven van het Nieuwe Testament herhaalt den eisch van een wandelen voor Gods aangezicht in oprechtheid. Onze Heiland leert, om slechts deze zaken te noemen: „Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere ! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is”, en: „Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij, zoo gij dezelve doet.”
Gelijk wij reeds opmerkten, is het leven dikwijls beter dan de leer. Dit neemt echter het gevaar niet weg, dat de leer gevaarlijk kan worden voor hen, die in zich het tegenwicht des levens niet bezitten.
Geen volmaaktheid maar ook geen leuter onvolmaaktheid hebben wij te prediken.
Wij hebben rekening te houden èn met het feit der zonde èn hiermede, dat, waar wij ganschelijk onbekwaam zijn tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad, dit door de wedergeboorte verandert. Zie Cat. Zond. 3.
Door de wedergeboorte het wandelen in vreeze, zoolang wij in dezen tabernakel zijn. Door de wedergeboorte de erkenning van de heiligheid van den eisch Gods. Door haar de erkenning van de dienens- en lievenswaardigheid des Heeren.
Maar wij zijn zwak van moed en klein van krachten. En de vijand is sterk en listig.
Hoe zullen wij dan bestaan?
Ware het alzoo, dat het kind des Heeren in het wandelen in vreeze op zichzelven ware aangewezen, dan kan er van zulk een wandelen, dat zonde-bestrijding en -mijding en -vlieding bedoelt geen sprake zijn. Vóór wij ons tot tegenweer stelden, waren wij des vijands prooi. Ware de Heere niet de getrouwe, maar Hij laat niet varen het werk Zijner handen, wij moesten omkomen.
Het vermanend woord van den apostel bedoelt dan ook niet, dat wij ons zouden verlaten op eigen inzicht en kracht. Integendeel. Dáár is juist het wandelen in vreeze, waar de grootste en diepste erkenning van eigen onbekwaamheid gevonden wordt en de hulpe verwacht wordt van Hem, die als Jacobs God is een God van groote goedertierenheid en trouw.
Een wandelen in vreeze zonder gebed is — hoogmoed, die voor den val komt.
Een wandelen in vreeze met ware bidding en smeeking in de rechte wijze om bewaard te worden van den booze, de wereld en ons vleesch en bloed.
Petrus had het geleerd, waarheen het steunen op eigen geloofs- en liefdekracht voert. Gij kent zijne geschiedenis.
Als een baken in zee staat zij daar.
Geven wij er acht op!
Genade schenke de Heere, opdat wij zóó niet kunnen mogen, dat ons leven ééne smeeking zij tot den Heere.
Hebt gij, mijn lezer, kennis aan dat wandelen in kinderlijke vreeze?
Hebt gij den Heere Jezus noodig, dagelijks noodig, tot uwe heiligmaking?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1924

De Wekker | 4 Pagina's

In Vreeze Wandelen (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1924

De Wekker | 4 Pagina's