Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Wonder (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Wonder (V)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog hebben we naast dit dualisme van Hermann e. s. een tweede dualïsme te onderscheiden van den Duitschen theoloog Jeremias c. s. Heeft Hermann een dualisme in den mensch aangenomen, Jeremias verlegt dit dualisme feitelijk van uit den mensch in de wereld.
De voorstelling van zaken komt in hoofdzaak hierop neêr: Er is in deze bekende tegenwoordige wereld een samenhang tusschen oorzaak en gevolg, welke wij een oorzakelijken samenhang van „moeten” zouden kunnen noemen. B.v. als ik op een toren sta, en van daar een steen in de ruimte loslaat, dan is de „wet” des moetens, dat die steen zal vallen, 't gaat nooit naar boven, altijd naar beneden. Naar dezen samenhang kunnen in deze wereld geen wonderen plaats vinden,
Daar is, zoo redeneert J. nu verder, echter nog een andere samenhang der dingen in „hoogere” wereld. Een samenhang niet des moetens, maar des zullens; d. w. z. daar in die hoogere andere wereld, der toekomende eeuw, en hemelsche krachten, heerschen andere wetten, naar die wereld en naar die wetten kunnen de dingen anders verloopen dan hier. Daar kan b.v. een lichaam naar „boven” vallen, d. i. opvaren. Die hoogere werkelijkheid is voorwerp van des Christens hopen voor de toekomst; maar nu en dan treedt die hoogere orde om zoo te zeggen wel eens even van achter den sluier te voorschijn; dan kan men zeggen: er geschiedt een wonder; — n.l. als die hoogere, verhevene, opgeklaarde werkelijkheid, eens aan het licht treedt, die werkelijkheid, die achter deze platte werkelijkheid verborgen is.
Dit zijn echter mooie bespiegelingen, welke hier geen nut doen. Immers het wonder en zijn realiteit bestaat juist in deze gewone werkelijkheid. De blinde b.v. ontvangt in het wonder der genezing niet een oog van „hoogere” wereldorde; maar een gewoon oog; zijn natuurlijk oog, hetwelk krank was, is gezond geworden. De wonderbare spijziging heeft plaats gevonden op de gewone manier van eten. Het overgeschoten brood is gewoon brood geweest. De menschen die eten, zijn op gansch gewone wijze, overeenkomstig de wereld dezer werkelijkheid verzadigd geworden. Ten einde raad neemt Jeremias zijn toevlucht tot het aannemen van geheimnisvolle eigenschappen, die in de dingen verborgen zouden zijn. Maar op die manier raakt men het wonder in het wonder kwijt; en komt men op paden van mysticisme en occultisme.

Zullen we het vraagstuk van het wonder recht en juist benaderen, dan is de vraag: Is dit voor God mogelijk, en wil God het ook doen. — Om deze tweeledige vraag te beantwoorden, dienen we niet slechts een recht inzicht te hebben in wat we noemen hot Theïsme (God bestaat boven de wereld, en tevens in betrekking met haar). Zie boven. — Maar dan dienen we daarbij ook, een te weinig betrachte, onderscheiding te maken tusschen philosophisch theïsme en Christelijk theïsme. — Alleen op bepaald Christelijk theïstisch standpunt kan ik het wonder een plaats inruimen. — Daar waar wij Gods transcendentie en immanentie het luisterrijkst zien vertoond; n.l, in den Christus, als het groote wonder, dat uit den souvereine genadigen wil Gods tot onze verlossing is uitgegaan. Feitelijk moeten we den Christus niet gaan verklaren uit het wonder. Door te zeggen: Zie wonderen zijn mogelijk, en derhalve is 't voor ons geen bezwaar om te gelooven in de wondere geboorte van Christus, Zijn opstanding enz. Maar omgekeerd; de wonderen moeten we in hun mogelijkheid en werkelijkheid verklaren uit den Christus, als het groote, centrale wonder. Ware Christus niet verschenen, niet noodig geweest, en niet geschonken uit den wil Gods (niet ter schepping maar) tot onze verlossing; dan zou er geen wonder, elders of anders hebben plaats gevonden. Dan was daar geen reden voor. Bij een ongevallen wereld kan het wonder afwezig blijven. God doet geen „kunstjes”. Da wil tot onze verlossing die heeft zich baan gebroken als „vervolg” op den wil tot onze schepping. En dàt nu is het, wat we onder Christelijk theïsme verstaan.
Lichten we het nog iets nader toe.
Het dusgenaamd philosophisch theïsme belijdt God als den Almachtige, als den Schepper van hemel en aarde. En houdt zich als zoodanig niet bezig met de „verlossing”. Het belijdt dus schepping en voorzienigheid. Wilt ge deze twee wonderen noemen, best, maar voor andere wonderen is dan voorts plaats noch reden. De voorzienigheid Gods vergeten we haar niet. Ja die is er ook nog! De alomtegenwoordige almachtige kracht Gods waardoor God alles in stand houdt en regeert.
Een kracht Gods, lees er niet over heen.
Waar is de grens van haar werking? Wij noemen zoo dikwijls dingen een wonder, die ten slotte niet anders zijn dan resultaten van Gods voorzienige almachtige kracht Gods. Dàt is daarom nog geen wonder in den specialen zin des woords. Hoe ver reikt die kracht? Weten wij daar de grenzen en alles van? Is voorzienigheid en wonder hetzelfde? Neen toch! Men zij dus voorzichtig en.… spaarzaam met het wonderbegrip.
Ware er eens geen zonde in deze wereld binnengedrongen, we zouden met deze voorzienigheid hebben kunnen volstaan. Waarom en waartoe zou God nog aparte wonderen hebben gedaan.
Men versta mij wel. Ik erken, dat ook de wonderen onder Gods voorzienigheid geschieden; door Zijne kracht; maar ik bedoel, hoe nu in normale omstandigheden, zonder zonde, deze voorzienigheid niet ware ingetreden tot daden welke buiten de „wetten” dezer gewone voorzienigheidswerking waren geweest.
Het „philosophisch” theïsme ziet dus God, zijn scheppings- en voorzienigheidswerkingen buiten de sfeer van de zonde. Het doet mij, zeer waardevol, God kennen als de laatste causaliteit (oorzakelijkheid) aller dingen, maar het geeft mij niet de minste aanleiding om het „wonder” te veronderstellen of een plaats te ruimen; waartoe zou 't noodig zijn! Alleen als God zijn wereld onvolmaakt, minder goed, gebrekkig of hoe ge 't noemen mocht had geschapen, dan ja dan zou er plaats zijn voor een nieuw, krachtiger, wonderlijk ingrijpen, nu niet. Ik herhaal: het wonder bedoelt niet een kunsttoer, vertooning van wat God zoo al vermag.
Maar nu is er toch eene zaak, die niet in God haar causa, haar oorsprong, vindt, en dat is de zonde, waardoor deze wereld is ontwricht, gebroken, enz. geworden.
Nu van tweeën één; of God grijpt niet in, Hij kan dit niet, of Hij wil dit niet; en dan is de wereld overgegeven aan een Gode vijandige macht, en ten verderve gedoemd, of God zal haar redden, uit den wil van Zijn welbehagen en genade; dan grijpt God in, dan geschiedt er iets wat niet uit de sfeer dier geschapene wereld kan opkomen. Dan komt er naast het wonder der schepping een nieuw wonder, het centrale wonder te noemen; de vleeschwording des Woords. Uit den wil van den transcendenten God (boven de wereld) verschijnt Christus als daad van diepe immanentie (inwoning); als wonder.
Dit nu versta ik onder Christelijk theïsme. Dit houdt zich dus bezig, niet met de Schepping zonder meer, maar met de herschepping. In den beginne was het Woord; alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, dit is theïsme in gewonen zin. Het woord is vleesch geworden; dat is christelijk-theïsme. Dit leert ons niet slechts het zijn Gods, noch slechts de werken Gods in algemeenen zin (schepping en voorzienigheid) kennen. Maar het leert ons speciaal, den rijkdom van den wil Gods. Van den wil Gods tot onze verlossing. Uit dien wil nu rijst het wonder op.
Gelijk ik nu bij het gewone verloop der dingen vraag: waarom is dit aldus en alzóó, en het laatste antwoord dan luidt: Gods wil; zoo ook is het antwoord betreffende de verlossingsdaad: Gods wil. Het scheppings- en het herscheppingswerk rusten beide in den wille Gods. Uit dien wil komt op „natuur” en „wonder”. Natuurwet en wonder zijn twee lijnen uit den éénen rijken wil Gods, vol van mogelijkheden. De wil Gods is transcendent en souverein, kan alzoo niet door ons ten volle doorvorscht worden. Hier is de heilige halt voor onze beschouwingen en onderzoekingen. Hier kunnen we echter, omdat het de wille Gods is, volkomen in rusten. Bij de meest gewone dingen en haar oorzakelijk verband moeten we dat óók. En dóen we het ook. Waarom zinkt nu een steen in het water naar beneden enz. Ja waarom? vraag maar eens goed door, dan moeten we ten slotte eindigen in een: ik weet bet niet. De christen weet: de wil Gods is de grond. Zoo nu ook bij het wonder.
Op christelijk-theïstisch standpunt (verlossing) is het wonder dus noodzakelijk, mogelijk, en wezenlijk; en ons in Christus, het wonder, geopenbaard.
Het wonder krijgt nu een redelijke plaats; tegenover de en redelijkheid van de zonde en het kwaad. Het wonder herstelt, wat de natuur uit haar zelf niet kan. De natuur is om zoo te zeggen niet berekend op de zonde. Zij kan haar niet overwinnen of haar resultaten herstellen. Dit doet de wil van genade; het wonder.
Voor God, uit Zijn rijke, veel-inhoudende wil is het eigenlijk geen wonder.

Arnhem. Wisse.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Het Wonder (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1924

De Wekker | 4 Pagina's