Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze onsterfelijkheid (XXXV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze onsterfelijkheid (XXXV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben enkele plaatsen des Ouden Testaments gelezen. Wij zouden er nog meer kunnen noemen, waaruit de zang van het eeuwig zalig leven ons tegenruischt. 't Is echter, voor wat wij beoogden, voldoende, en duidelijk bleek, dat ook de geloovigen der Oude Bedeeling door de hoop der onsterfelijkheid werden gedragen en het licht der zaligheid zagen glanzen in en achter den nevel van graf en dood. Maar al staat dit voor allen vast, niet eenstemmig wordt geoordeeld, wanneer het raakt de vraag omtrent het deel hebben aan de zaligheid. Dan geeft een Roomsche een gansch ander antwoord dan een Luthersche en de Luthersche denkt het zich weer anders dan de Gereformeerden, terwijl ook onder deze laatsten nog verschil van meening is. De Roomsche theologie heeft hier het leerstuk van den limbus patrum of het voorburg der vaderen. Volgens de Roomsche leer was het voor de geloovigen des Ouden Testaments onmogelijk om wezenlijk deel te hebben aan de eeuwige zaligheid, zoolang Christus niet op Golgotha den losprijs had aangebracht. Tot dien tijd toefden Abraham, Job, David e. a., in een tusschenstaat, waar zij wel geen smarten leden, maar de zalige aanschouwing Gods misten en nu door het verlangen naar die heerlijkheid werden gekweld. Deze zijn door Jezus nederdaling ter helle uit die plaats van gemis bevrijd en met Zijn hemelvaart heeft Hij die rij van geloovigen onder de Oude Bedoeling meegenomen, de poort van de Godsstad binnen.
Dat hier Rome aldus spreekt, komt voort uit haar loochening van de leer der uitverkiezing, uit haar verbrokkeling van Oud en Nieuw Testament, uit haar miskenning, dat de Borgtocht van Christus niet alleen nù maar ook vòor Golgotha heiligende kracht bezat. Zeker, wanneer de Christus niet meer was geweest dan een mensch, dan voorzeker, dan stond vóór Golgotha alles nog in het schemerachtige en onzekere. Maar nu wij in Hem belijden den waarachtigen God en het eeuwige leven, nu was Zijn woord „Ik kome o God om Uwen wil te doen” waarborg te over, dat ook de geloovigen onder de Oude Bedeeling de zaligheid konden beërven. Hierom schreef eens een der Apostelen: „Wij hopen op geen andere wijze zalig te worden als ook zij.”
Da Luthersche kerk verschilt al niet veel van die van Rome, al moeten wij niet vergeten, dat de Luthersche theologie nimmer een limbus patrum heeft geleerd. Luther zelf heeft wel verschillende opvattingen ten beste gegeven, maar hij heeft zich nooit direct uitgesproken over de vraag omtrent de zaligheid dergenen, die onder de Oude Bedeeling in 't geloof gestorven waren.
Luthers theologie echter liet niet onduidelijk uitkomen, dat zij niet leerde een directe zaligheid dezer geloovigen, maar dat Abraham, Izak, Jacob enz. in de schoool of kerker des doods tot hunne volken werden verzameld en daar een kwijnend leven hebben geleid tot op het oogenblik, dat Christus daarin nederdaalde en hen er uit verloste. In wezen verschilt dit gevoelen al niet veel van dat van Rome, verklaarbaar als wij weten, dat ook de Luthersche kerk wel de uitverkiezing leert maar deze meer in de handen der menschen dan in de hand Gods legt en tevens, dat ook deze kerk nooit zoo de eenheid van Oud en Nieuw Verbond heeft gehandhaafd als door de Gereformeerde theologen is geschied. Reeds het schoone woord van Jezus, dat ze komen zullen van Oosten en Westen en aanzitten met Abraham en Izak en Jakob in 't Koninkrijk Gods, kan ons iets anders leeren. Daarbij, wanneer er geen verschil is tusschen Oud en Nieuw Verbond in het voorwerp des ge-loofs en de geloovigen des Oude Verbonds rusten in den te komen Verlosser en de geloovigen onder den Nieuwen dag in den gekomen Verlosser, hoe zou er dan zoo groot verschil kunnen zijn in de uitkomst des geloofs nl. de zaligheid hunner zielen. Wanneer de geloovigen onder de oude Bedeeling evenzeer mochten roemen in schuldvergevende genade, en zij 't Lam, dat ter slachting is geleid, in schaduw en wetboek hebben gezien en omhelsd, waarom sou hun dan aan 't eind van de baan het „verboden toegang” zijn voorgehouden, als de slagboom n.l. de zonde was weggenomen.
Wij meenen dus, dat de geloovigen des Ouden Verbonds dezelfde zaligheid hebben mogen beërven, als waarop wij zijn wachtende. En toch, al gaan wij niet met Rome noch met de Luthersche beschouwing in dezen mee, toch meenen wij grond te hebben, als wij beweren, dat de zaligheid van Gods kinderen onder den Nieuwen dag heerlijker is. Wij willen daarom even onderzoeken in hoeverre de zalige toestand van de gestorvenen onder het Oude Verbond een andere is geweest dan die der geloovigen onder de bedeeling van het Nieuwe Verbond.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Onze onsterfelijkheid (XXXV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1924

De Wekker | 4 Pagina's