Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeente-bearbeiding (7)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeente-bearbeiding (7)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De gemeente heeft het noodig, dat zij langs den weg van het huisbezoek wordt bewerkt. Er moet met de leden gesproken worden over die dingen, welke voor hen van het hoogste belang zijn.
In het bekende, mooie, voor sommigen misschien wat oppervlakkige, voor anderen weer wat methodistische boekje „Jessica's eerste gebed” van Hesba Stretton — een tikje methodisme kan geen kwaad! — wordt het volgende verhaald; wij zullen het allen wel weten, maar 's is goed, dat wij eens herinnerd worden aan hetgeen wij weten.
„Daniël Standring, de koster, zei tot den dominé, zijn dominé: „ ... Laat mij ditmaal eens vrij tot u mogen spreken, mijnheer. Gij zijt een zeer geleerd man en een groot prediker, een groote massa volk verdringt zich om u te hooren, zoodat het mij somtijds moeilijk valt plaats voor hen te vinden; maar intusschen, terwijl ik eiken gezegenden rustdag naar u luisterde, verloor ik mijn ziel, en hoewel gij mij telkens en telkens ontmoettet, hebt gij mg nooit gevraagd: „Standring, ben je een gered man?”
„Maar, Standring!” zei de dominé op een toon van droefheid en spijt, „ik heb je altijd voor een goed christen gehouden.”
„Ach!” antwoordde Daniël nadenkend, „maar God moest iemand hebben om mij die vraag te doen, en Hij vond niemand in de gemeente en toen heeft Hij dit arme kleine meisje gezonden?.””
Ik heb je altijd voor een goed christen gehouden!
Dat doet meer kwaad, dan men zou denken.
Ook het andere: Ik heb niet veel verwachting van dien man of die vrouw.
Dat „houden voor” en „verwachting hebben van” zal. als het daarbij blijft, eenmaal tegen den dienaar getuigen.
De gemeente kan zich zoo gemakkelijk neerzetten op hare plaats in de kerk. Zij kan zoo gemakkelijk zich voegen onder de prediking van de waarheden, die haar, in hoofdlijn, zoo bekend zijn. Zij kan zooveel smaak hebben in de voorstelling der waarheid, en anders zich zoo gemakkelijk onledig houden met critiek op den dominé. En zij vindt daarin een kussen, om er op te rusten. Is zij het eens met den dominé, wat ontbreekt haar dan nog? Is zij het niet eens met hem, zooveel te erger voor den prediker. En de prediker, die misschien met kracht opkomt tegen allerlei „droggronden”, vergeet den droggrond van het eens zijn met zijne prediking zonder meer. Als er dan maar goede aandacht is, dan, ja, dan wil men daaruit al wel besluiten tot zegen. Het loont waarlijk de moeite de gesprekken eens te beluisteren, die er na het aanhooren van de meest ernstige en inslaande preek door de hoorders worden gevoerd.
Mocht meer begrepen worden, dat den weg wijzen niet genoeg is. „Ik weet den weg,” zegt het verstand, en het „ik” gaat er niet heen. Als Andreas zijn broeder Simon ontmoet, dan is het Andreas niet genoeg over Jezus te spreken; wij lezen: En hij leidde hem tot Jezus. Hij heeft draag op Simon geoefend, opdat hij tot Jezus zou gaan. Eerst als Simon bij Jesus is, dan is Andrens’ ziel bevredigd.
Is dat eigenlijk ook niet zoo bij den waren dienaar? Heeft de dienaar genoeg aan zijn preek? Aan zijn gehoor? Aan de belangstelling in het Woord? Aan een grooten toeloop? Aan het inslaan, van zijn gaven? Aan de kracht en fraaiheid van zijn beelden? Neen, en nogmaals, neen! De ware dienaar kan daar zijn genoeg (niet genoegen) niet in vinden. Bij hem leeft de Andreas-behoefte.
Er moet huisbezoek gedaan worden. Aan de gemeente moet niet alleen op den predikstoel de vraag worden voorgelegd, of zij, laat ik het woord van Daaiël Standring overnemen, gered is. Die vraag moet tot de ziel komen; als onder vier oogen eens gedaan worden. Dat hebben wij allen noodig. Wij zijn ijselijk bang voor veronderstellingen en onderstellen toch zoo veel. Laat ons consequent zijn en practisch daarmede breken.
De prediker beginne huisbezoek te doen. De gemeente heeft het noodig. De gemeente. Wie behoort tot haar? Ik zou zeggen: in do eerste plaats de dominé-zelf. Wij hebben geen geestelijken stand, staande boven, en over de leeken. Maar met een Latijnschen term wordt de dominé wel eens genoemd de „primus inter pares”, de eerste onder gelijken. De eerste toch dus.
Hij beginne met zichzelf en stelle zich de vraag: Ben ik een gered man?
En dan kan hij zich eens afvragen, welke kracht de waarheid, zijn eigen prediking, op hem heeft. Dan leert hij, practisch, aan zichzelf, de noodzakelijkheid van het huis-ziele-bezoek kennen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Gemeente-bearbeiding (7)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1924

De Wekker | 4 Pagina's