Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Bevindelijke Leven (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Bevindelijke Leven (6)

De Vervulling van Binnen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat we de vorige maal zeiden omtrent do manier, waarop God zichzelf aan den bedroefden zondaar wegschenkt, is niet anders dan wat Johannes ons neêrschrijft: „zoovelen Hem (Christus) aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden; namelijk die in Zijnen Naam gelooven.”
Laten we nog eens in 't kort de lijn nagaan, waarlangs dit geschiedt, hoe de Heere zichzelf als wegschenkt.
De zondaar is dan naar God bedroefd gemaakt, door de uitgestorte liefde Gods.
Hij ziet nu al meer zijn doemschuld in dien toestand.
Hij ziet, dat God niet kan wonen bij het onheilige.
Hij moet dus eerst gereinigd worden.
Menigmaal stelt hij nu eerst alle middelen in het werk, om bij God gerechtigheid aan te bieden.
Het geeft niets, 't wordt al erger met hem.
Christus zal hij moeten hebben, als zijn gerechtigheid.
Hoe komt hij daar nu aan? Ach, nu gaat hij pogen zich waardig te maken voor Christus.
Ook dit wordt hem uit de hand geslagen.
Genade, Christus, alles, ziet hij, moet hem uit genade ten deel vallen. De kroon wordt weder omgekeerd.
In zijn ganschen doodstaat zich ziende neêrliggen, komt nu menigmaal de kracht der verdorvenheid nog meer aan het woord. O, God laat hem al meer zien, dat zijn wortel, zijn natuur niet deugt. Hij moet uit een ander het leven ontvangen, 't Wordt aan zijn zijde al onmogelijker, hopeloozer. De dood is vóór hem, achter hem, in hem; o wee mij.
En waar de Heere zoo afsnijdt, daar is de plaats en ure, dat God den Borg hem kan gaan voorstellen.
Nu komen de bezwaren en hinderpalen; 't is niet voor hem, te veel gezondigd; te lang; hij zal nooit den Heere kunnen dienen, enz. enz.
God moet die bezwaren oplossen, dat doet de Heere door den H. Geest, die hem al meer ontvankelijk, gewillig, bedaard, overgegeven, geloovig maakt. We werken dit thans niet uit. Later komt hier nog wel iets meer van ter sprake.
Het geloof door den H. Geest allengs gewerkt, neemt nu net zooveel aan, als dat God toedient; maar dat kan het geloof dan ook niet laten aan te nemen.
God maakt eerst ledig, God schenkt dan, en God doet het terugwerken naar God, tot een ingaan in God.
Nu merkten we de vorige maal reeds op, hoe menigeen, die toch wel kan getuigen, dat hij den Heere Jezus als Borg heeft leeren kennen en omhelzen, toch nog, als hij ten volle eerlijk is, moet verklaren: „en met dat al is toch nog diep in mijn ziel een zekere ledigheid overgebleven. Het is net, alsof er nog iets niet heelemaal in orde is”.
Hoe is dit?
Zie, dan is er wel ten opzichte van de zondeschuld verzoening met God gesmaakt, en dat deed de ziel dan wel eens juichend zingen: Loof Hem, die u al wat gij hebt misdreven enz. — Maar straks als, mag ik het eens zoo zeggen, de ziel tot „bedaren” is gekomen, en wat kalmer, bedaarder de dingen beziet en taxeert, ja dan moet zij zeggen: „en, o wonderlijk, het is toch net, alsof ik nog wat mis; er is diep van binnen in mij nog een ledig plekje.” — Ik wil gelooven, dat er onder mijn lezers wel zijn, wien deze dingen niet vreemd zijn. — Hoe nu?
Zie dan moet ge dáárom niet beginnen, met uw geloof te betwijfelen; dan moet ge niet doen, wat sommigen dan wel eens doen, en beginnen met al wat er „gebeurd” is, omver te werpen. Neen, maar dan moet ge staan naar meer; n.l. dat ge niet alleen van uw schuld u voelt ontheven; maar dat ge nu ook zulk een nauwe vereeniging met den persoon van den Heere Jezus erlangt, dat ge in Hem den Drie-Eenigen God zelf in uw zielsbezit krijgt. Maar schenkt God zichzelf dan niet weg zonder mijn toedoen? Kunnen wij dan zelf Hem in ons bezit krijgen? Zoo hoor ik u vragen. Zie, waarde lezer, alle weldaden, ook het bezit van God-Drieeenig als onzen God, zijn altijd vrije schenkingen, vrije beschikkingen van Gods Geest; maar bedenk tevens, dat er nooit één van Gods weldadigheden in ons bezit kent dan in den weg van het geloof. Die weldaden moeten ontvangen worden in de hand des geloofs. En nu komt er nooit eenige weldaad in ons bezit, dan uit den persoon van Christus. Eerst moeten we deel krijgen aan Zijn persoon, en zoo aan al Zijn weldaden. De weldaad der schuldvergeving ontvangen we ook uitsluitend en alleen, door Christus te omhelzen. En zoo ook die andere weldaad van God zelf te bezitten tot algeheele vervulling van onze ziel, ontvangen we alleen in den weg van diepere inleiding in gemeenschapsoefening met Christus; naarmate het geloof dieper indringt in Christus, haalt het, om zoo te zeggen, méér uit Christus uit. —
Voelt ge nu die nog overgeblevene ledigheid in u, dan wijst dit er op, dat ge nog dieper in den Christus moet ingeleid. Dit geschiedt altijd in den weg van dieper ontdekking, van dieper inkeering in uw eigen bederf; maar ook in uw eigen ledigheid, gemis, onwaardigheid enz. Dan wordt soms nà den jubel der schuldvergiffenis, de „kroon” nòg weer omgekeerd, opdat Christus nòg rijker voor u worde. De Heere schenkt nieuwe dingen aan de ziel, altijd in den weg van dieper uitgraving dieper ontdekking, armer-making in U zelf; ontledigend is dit werk des Geestes. Dan komt de Heere Jezus bij vernieuwing tot u, nu niet slechts als gepaste dierbare schuldovernemende Borg, maar ook als bedienaar en middelaar van dat groote volzalige verbond van genade, waarbij de Heere zichzelf geeft aan zijn volk.
De ware aanvankelijk begenadigde heeft niet genoeg ten slotte aan de wegneming der zonden, maar verlangt ook de kussingen Gods; en nu komt er nooit eenige waarachtige Godsgemeenschap tot stand, tot vervulling van de ledigheid in uw Godsgemis, dan doordien de Borg nu ook als Zone Gods zich aan u ontdekt, en gij Hem als den mededeeler van het leven Gods krijgt te omhelzen.
Daarom lieve lezer, als ge nu nog moet klagen over dat ledige, ondanks alle „gebeurde” dingen, dan is dit een bewijs, neen niet, dat uwe rechtvaardigmaking nog niet echt is; maar dat het geloof nog dieper moot indringen in de rijkdommen van Christus; opdat de H. Geest u uit Hem doe ervaren, doe gelooven, doe beoefenen, doe weten, dat God in Christus Jezus is Onze Vader.
We hebben goed te onderscheiden. Het is nog iets andere van schuldvergeving te kunnen gewagen; en nog iets anders te kunnen zingen: Getrouwe Heer', Gij wilt mijn goed, mijn God, mijn erfenis en het deel mijns bekers wezen. —
Ja, dat verstaat die ziel dan wel goed, dat zij soms de eerste weldaad reeds bezit, maar nog niet altijd durft zeggen: deze andere weldaad is nu ook mijn deel.
Als ge nu maar tevens verstaat, dat deze tweede weldaad u op geen andere wijze te beurt valt dan de eerste; n.l. uit de volheid van Christus. Daartoe zij dan de bede van de Bruid in uw hart: trek mij en wij zullen u naloopen. — Want dan gaat het in nat naloopen net zoo ver, tot de ziel in de binnenkamers den konings is ingebracht. (Hooglied 1 : 4). — Gevoelt ge dus dat „ledige” nog, o verberg dit dan geenszins. Allerminst voor den Heere. Velen worden in dit stuk nooit rijker, omdat zij niet hun nog overgebleven gebrek willen erkennen. Maar wie niet genoeg heeft, aan enkel schuldvergiffenis, maar nog met overgeblevene ledigheid van binnen moet tobben, o dien raden we, om zich zoo geheel arm en ontbloot voor den Heere neêr te leggen; en Hem te smeeken, of Hij in Christus u ook den Zoon wil leeren vinden, om met dien Zoon niet slechts als Borg, maar nu ook als uw zielsbruidegom in gemeenschap te komen. En alzoo met God zelf te worden bediend. o, Zoete zalige gebeurtenis, als dit plaats vindt, dan worden we gevoerd in het geestelijke wijnhuis, en dronken van liefde. Dàn is de ledigheid vervuld. Dan wordt in u de Vader uit den Zoon, en de Zoon uit den Vader verklaard, en de H. Geest als de persoon, die het met die beiden zoo Goddelijk zalig eens is omtrent uwe vervulling. Dan ziet, dan ervaart de ziel, hoe de Zoon ons tot den Vader leidt, de Vader ons als aan den Zoon terugschenkt, om in Zijne uitnemende liefde te deelen, tot een geestelijk huwelijk, hetwelk God-Drieeenig verheerlijkt.
De volgende maal D.V. verder.

Arnhem. Wisse.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1924

De Wekker | 4 Pagina's

Uit het Bevindelijke Leven (6)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1924

De Wekker | 4 Pagina's